Vragen Geneesmiddelenallergie (HIT, Huidreacties) Flashcards

1
Q

Wat is een gevreesde complicatie van heparine? Wat gebeurt hier?

A

heparine geïnduceerde trombopenie (HIT). Hierbij ontstaat bij een met heparine behandelde patiënt een antistof tegen het complex van heparine en de in bloedplaatjes voorkomende plaatjesfactor-4. Binding van deze antistof aan het bloedplaatje leidt tot krachtige plaatjesactivatie, hetgeen leidt tot verbruik van trombocyten (met als gevolg trombocytopenie) en in veel gevallen ernstige arteriële of veneuze trombose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Omdat heparine geïnduceerde trombopenie (HIT) voorkomt bij patiënten die reeds met heparine worden behandeld, spreekt men van …

A

paradoxale trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is type I en II HIT?

A

Type I: niet immuungemedieerde trombocytopenie
Type II: immuungemedieerde vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welke heparine treedt HIT meestal op?

A

meestal op bij gebruik van ongefractioneerde heparine, maar kan ook optreden bij gebruik van LMWH (minder frequent).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe vaak komt HIT voor? Wat voor indicatie heeft het?

A

<1%, geïndiceerd bij heparinebehandeling wekelijks het trombocytengetal te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het beleid bij een HIT type II?

A

Toediening van heparine
onmiddellijk worden gestaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer ontstaan HIT type I?

A

1-4 dagen na start heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer ontstaan HIT type II?

A

5-10 dagen na start heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het trombocytenaantal bij HIT type I?

A

Trombocytenaantal zakken meestal tot 100 x 109/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het trombocytenaantal bij HIT type II?

A

Trombocytenaantal lager dan bij HIT type I, zakken meestal tot 30-55 x 109/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is er sprake van antilichamen bij HIT type I? En zo ja, welke?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Is er sprake van antilichamen bij HIT type II? En zo ja, welke?

A

Ja, anti-HEP/PF4 antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Komt trombose/bloedingscomplicaties voor bij HIT type I?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Komt trombose/bloedingscomplicaties voor bij HIT type II?

A

30% trombose, zelden loedingscomplicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het beleid bij een HIT type I?

A

Heparine continueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk geneesmiddel ïnduceerd hemolytische anemie? Wat is een voorbeeld hiervan?

A

β-lactam antibiotica. Een voorbeeld is de door penicilline veroorzaakte hemolytische anemie, ontstaan door binding van IgG-antistoffen aan een penicillindeterminant gebonden aan de erytrocytenmembraan.

17
Q

Wanneer treedt de hemolytische anemie op?

A

circa een week na start van het sensitiserende geneesmiddel

18
Q

Wanneer treedt herstel op van de hemolytisch anemie na staken?

A

Binnen enkele dagen

19
Q

Wat is de meest voorkomende bijwerking van geneesmiddelen?

A

Huidreactie

20
Q

Bij welke medicatie worden huidreacties frequent gezien?

A

penicillinen, cefalosporinen, allopurinol en carbamazepine

21
Q

Welke huidreacties voor het vaakste gezien op geneesmiddelen?

A

exanthemen, maculopapuleuze erupties, urticaria en angio-oedeem. Ernstige huidreacties zijn relatief zeldzaam.

22
Q

Welke medicatie veroorzaakt maculopapuleuze eruptie?

A

De frequentst voorkomende geneesmiddeleneruptie en wordt
vooral gezien bij penicillinen, carbamazepine en allopurinol.

23
Q

Wat zijn urticaria?

A

een jeukende huideruptie, die licht verheven is, waarbij er vaak een centrale opbleking is
op de rode plekken.

24
Q

Van welke reactie zijn utricaria het gevolg?

A

van een IgE-gemedieerde, allergische reactie, maar kan ook veroorzaakt worden door een niet-allergische reactie.

25
Q

Hoeveel van het lichaamsoppervlak is bij het syndroom van Stevens-Johnson (SJS) aangedaan? Wanneer spreek je van toxische epidermale necrolyse (TEN)

A

<10%, wanneer >30%
lichaamsoppervlak is aangedaan, spreekt men van TEN

26
Q

Wat is er bij het syndroom van Stevens-Johnson (SJS) nog meer aangedaan?

A

meerdere slijmvlieslokalisaties aangedaan, meestal gepaard met conjunctivitis en orale mucositis

27
Q

Wat is het klinische beeld van toxische epidermale necrolyse (TEN)?

A

Necrolyse van huid en slijmvliezen (vergelijkbaar met ernstige brandwonden). Groot huidoppervlak aangedaan en de huid laat vaak in grote plakkaten los. Ziek, met vaak prodromaal stadium met koorts en algehele malaise.

28
Q

Zijn TEN en SJS levensbedreigend?

A

Ja, hierdoor is vroege herkenning van groot belang.

29
Q

Welke geneesmiddelen veroorzaken SJS en TEN het meest frequent?

A

Verschillende antibiotica, carbamazepine en allopurinol

30
Q

Wat zijn risicofactoren voor SJS en TEN?

A

Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)

31
Q

Wat zijn de maatregelen ter preventie van SJS en TEN?

A
  1. medicatie rationeel voor te schrijven
  2. controleren op aanwezigheid van allergie voor het voorschrijven
32
Q

Wat is stap 1 van de behandeling van SJS en TEN?

A

Levensgevaarlijk, medicatie direct stoppen!

33
Q

Wat is stap 2 van de behandeling van SJS en TEN?

A
  • Pijnbestrijding
  • Infectiebestrijding
  • Indien >30% van lichaamsoppervlak aangedaan doorverwijzing naar brandwondencentrum