Voc base téléphone 1 Flashcards
een telefoongesprek
une conversation téléphonique
een (telefonische) oproep
un appel (téléphonique)
een telefoontoestel
un téléphone – un poste – un appareil (téléphonique)
een gsm
un portable (FR)/un GSM (B)
een antwoordapparaat
un répondeur (téléphonique)
een toets
une touche
de beller
l’appelant
de gebelde persoon
le correspondant
de gesprekspartner
l’interlocuteur
de boodschap
le message
een mailadres
une adresse mail / électronique
de persoonsgegevens
les coordonnées (fém.pl)
een gratis nummer
un numéro vert, un appel libre
het kengetal
l’indicatif
het hekje (op een telefoontoets)
le dièse
de beltoon
la sonnerie
de trilfunctie
la fonction vibreur
de bezettoon
la tonalité d’occupation
iemand telefoneren / opbellen
téléphoner à quelqu’un / appeler quelqu’un
een telefoontje doen naar iemand
passer un coup de fil à quelqu’un
naar het buitenland bellen
appeler vers l’étranger
de telefoon aannemen
répondre au téléphone
de telefoon opnemen
décrocher le téléphone
de telefoon uitschakelen
débrancher / déconnecter le téléphone
het nummer vormen
composer le numéro
een nummer intoetsen
entrer, taper un numéro
iemand (telefonisch) bereiken
joindre quelqu’un (par téléphone)
verbinden met iemand
passer quelqu’un
ophangen
raccrocher
de telefoon uitschakelen
débrancher / déconnecter le téléphone
het geluid uitzetten
couper le son
spellen
épeler