le français au quotidien 9: donner son point de vue Flashcards

1
Q

Wat denk jij over die aanpassing ?

A

Que pensez-vous de cette adaptation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vind jij ervan?

A

Qu’est ce que vous en pensez?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is jouw standpunt?

A

Quel est votre point de vue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is jouw mening?

A

Quel est votre avis
quelle est votre opinion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zie jij dat

A

Comment est-ce que vous le voyez

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Deelt u mijn mening ?

A

Partagez-vous mon opinion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik veronderstel dat

A

Je suppose que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik heb de indruk dat

A

J’ai l’impression que …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik ben van mening dat ….

A

Je suis d’avis que …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volgens mij …. (2)

A

D’après moi ….
Selon moi…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Naar mijn mening ….

A

A mon avis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Naar mijn gevoel

A

A mon sens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eerlijk gezegd …. (3)

A

A vrai dire ….
Sincèrement
Franchement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voor zover ik weet ….

A

Pour autant que je sache

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik heb er geen flauw benul van.

A

Je n’en ai aucune idée.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dat is mij niet bekend / dat zegt mij niets.

A

Ça ne me dit rien.

17
Q

Daar weet ik niets van

A

Je n’en sais rien

18
Q

Daarvan ben ik niet op de hoogte

A

Je ne suis pas au courant

19
Q

Daar heb ik niet echt over nagedacht.

A

Je n’y pas vraiment réfléchi.

20
Q

Daar kan ik niets over zeggen. (2)

A

l. Je n’ai pas grand-chose à dire
e. Je n’ai rien à dire

21
Q

Wat moet ik daarop zeggen?

A

Que voulez-vous que je dise?

22
Q

Dat zijn jouw zaken niet.

A

s. Ça ne vous regarde pas
a. Ça ne vous concerne pas.

23
Q

Ik wil de knoop niet doorhakken.

A

Je ne veux pas trancher.

24
Q

Waar moei jij je mee!

A

De quoi vous vous mêlez !

25
Q

Dat zeg ik liever niet. (2)

A

Je préfère me taire.
Je ne ferai pas de commentaire.