le français au quotidien 9: donner son point de vue Flashcards
Wat denk jij over die aanpassing ?
Que pensez-vous de cette adaptation
Wat vind jij ervan?
Qu’est ce que vous en pensez?
Wat is jouw standpunt?
Quel est votre point de vue
wat is jouw mening?
Quel est votre avis
quelle est votre opinion
Hoe zie jij dat
Comment est-ce que vous le voyez
Deelt u mijn mening ?
Partagez-vous mon opinion
Ik veronderstel dat
Je suppose que
Ik heb de indruk dat
J’ai l’impression que …
Ik ben van mening dat ….
Je suis d’avis que …
Volgens mij …. (2)
D’après moi ….
Selon moi…
Naar mijn mening ….
A mon avis
Naar mijn gevoel
A mon sens
Eerlijk gezegd …. (3)
A vrai dire ….
Sincèrement
Franchement
Voor zover ik weet ….
Pour autant que je sache
Ik heb er geen flauw benul van.
Je n’en ai aucune idée.
Dat is mij niet bekend / dat zegt mij niets.
Ça ne me dit rien.
Daar weet ik niets van
Je n’en sais rien
Daarvan ben ik niet op de hoogte
Je ne suis pas au courant
Daar heb ik niet echt over nagedacht.
Je n’y pas vraiment réfléchi.
Daar kan ik niets over zeggen. (2)
l. Je n’ai pas grand-chose à dire
e. Je n’ai rien à dire
Wat moet ik daarop zeggen?
Que voulez-vous que je dise?
Dat zijn jouw zaken niet.
s. Ça ne vous regarde pas
a. Ça ne vous concerne pas.
Ik wil de knoop niet doorhakken.
Je ne veux pas trancher.
Waar moei jij je mee!
De quoi vous vous mêlez !
Dat zeg ik liever niet. (2)
Je préfère me taire.
Je ne ferai pas de commentaire.
