le français au quotidien: chemin Flashcards
blijft rechtdoor gaan (2)
continuer/aller tout droit
sla/ga naar rechts/links (2)
tourner à gauche/droite
prendre à gauche/droite
volg de bocht
suivre le tournant
volg de weg naar het centrum
monter la rue
volg de weg die weggaat van het centrum
descrendre la rue
steek de brug over
traverser le pont
steek het kruispunt over
traverser le carrefour
volg de rivier/kanaal
longer une rivière
longer un canal
ga langs een gebouw
passer devant un bâtiment
de weg kennen
connaître l’endroit
een kruispunt
un carrefour
verkeerslichten
les feux (de circulation)
een splitsing van de weg
une bifurcation
een rond punt
un rond-point
een bushalte
l’arrêt de bus (m.)
een pijl
une flèche
de pijlen in de richting van
Les flèches en direction de
tot op het einde van de straat
Jusqu’au bout de la rue
winkelstraaten
Les rues commerçantes
middenin het centrum
en plein centre ville
aan de andere kant van de Maas
De l’autre côté de la Meuse
de Maas
La Meuse
dichtbij
tout près
tegenover
en face de
naast
à côté de
de werf
un chantier
een bankautomaat
un guichet automatique