le français au quotidien: donner son point de vue Flashcards
wat je kan zeggen als je het eens bent met iemand
- En effet.
- Sans aucun doute.
- Tout à fait.
- Evidemment
- Absolument.
- Effectivement
- Exactement.
- Bien sûr
- Bien entendu.
- C’est tout à fait ça.
- Ik deel uw mening (3)
Je partage votre opinion
je partage votre avis
je suis de votre avis
- U hebt volkomen gelijk
Vous avez entièrement raison
- U hebt ongelijk
Vous avez tort
- Dat denk ik ook
je pense comme vous
Het slaat nergens op/ dat slaat op niets
Cela ne rime à rien
Ça n’a pas de sens
U moet in de war zijn/ u verwart dingen met elkaar
Vous devez confondre
Zo zie ik de dingen/het niet
je ne vois pas les choses ainsi
Vind je dat leuk?
Ça vous plaît ?
Vous aimez?
Wat verkies je
Qu’aimez-vous le plus?
Que préférez-vous ?
Is dat ok voor jou
Ça vous va?
Ik ben gek op
J’adore le/ la/les
Je raffole de
geweldig
Génial
Ik ben er geen voorstaander van
Je ne suis pas pour.
Ik vind het niet leuk
Ça ne me plaît pas
Het getuigt van slechte smaak (het is ongepast)
C’est de mauvais goût
Dat gaat/werkt niet
Ça ne marche pas
ik kan er niet tegen dat hij dat zegt
Je ne supporte pas qu’il le dise (subjonct).
Ik ben tegen
Je suis contre
afschuwelijk
Quelle horreur !
Ik heb een lichte voorkeur voor (2)
J’ai un petit faible pour
J’ai un penchant pour
Ik verkies … (2)
Je préfère …
J’aime mieux ….
Ik ben voor (2)
Je suis en faveur de …
J’opte pour ….
Het is mij om het even.
Ca m’est égal.
Het maakt niet uit.
Peu m’importe.