tubulaire reabsorptie en secretie Flashcards

1
Q

waar bestaat de excretie uit?

A

resultante van:
filtratie
reabsorptie
secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is reabsorptie

A

selectieve terugname uit filtraat van nuttige stoffen naar interstitiele vloeistof (= bloedplasma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is secretie

A

het juist selectief afgeven van organische verbindingen, afvalstoffen en geneesmiddelen aan voorurine
van interstitiele vloeistof naar glomerulair filtraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

transport door tubuluswand op 2 manieren

A

paracellulair transport
transcellulair transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

paracellulair transport

A

tussen cellen en tight junctions door
niet selectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

paracellulair transport van chloorionen

A

diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

paracellulair transport van water

A

osmotische diurese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

paracellulair transport van Ca, Mg en K-ionen

A

volgen het water: solvent drag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

transcellulair transport

A

dwars door 2 basolaterale en amicale membraan heen.
selectief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

splitsing efferente arteriole na glomerulus

A

90% bloed naar 2e capillaire netwerk
10% via merg naar vene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functie peritubulaire capillaire netwerk (tweede capillaire netwerk)

A

proximale tubulaire cellen van bloed voorzien
vocht uit proximale tubulus afvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe komt het dat het tweede capillaire netwerk geschikt is om vocht terug te halen?

A

door de lage hydrostatische druk en hoge osmotische druk
hoge osmotische druk doordat er veel eiwitten achterblijven in efferente arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is SNGFR

A

single nefron GFR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitwisseling inuline

A

gefiltreerd
niet gereabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uitwisseling creatinine

A

groot deel gefiltreerd
deels gesecreteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

uitwisseling glucose (eiwitten en fosfaten)

A

volledig geresorbeerd in proximale tubulus

17
Q

wat wordt er in de lis van Henle bepaald?

A

of er meer of minder water moet worden gereabsorbeerd

18
Q

waaraan is reabsorptie van glucose aan gekoppeld?

A

reabsorptie van natrium door middel van natrium symporter in apicale membraan. Natrium neemt glucose mee cel in

19
Q

Hoe wordt er voor gezorgd dat de natriumconcentratie laag gehouden wordt?

A

natrium/kalium pomp in basolaterale membraan.

20
Q

Kanalen basolaterale membraan

A

Na/K-pomp
GLUT2 (glucose carrier) > voert glucose af
K-kanaal
aquaporines: afvoeren water

21
Q

kanalen apicale membraan

A

natrium glucose symporter
aquaporines: afvoeren water

22
Q

2 vormen natrium glucose symporter

A

SGLT1 : 2 Na en 1 glucose
SGLT2: 1 Na en 1 glucose

23
Q

Waar bevindt zich de SGLT2?

A

eerste deel proximale tubulus: concentratie glucose in interstitium nog laag, dus energie van 1 Na is genoeg om glucose te transporteren

24
Q

Waar bevindt zich de SGLT1?

A

laatste deel proximale tubulus: concentratie glucose hoger, dus energie van 2 Na-ionen nodig voor glucosetransport

25
Q

3 manieren transcellulair transport van bijv glucose

A

Na,K-pomp
Na,glucose symporter SGLT
glucose carrier GLUT

26
Q

Na,K-pomp

A

primair actief
electrogeen
basolateraal

27
Q

Na,glucose symporter

A

secundair actief
electrogeen
apicaal

28
Q

glucose carrier

A

passief
basolateraal

29
Q

Transport maximum Tm

A

maximale hoeveelheid glucose die gereabsorbeerd kan worden met hoeveelheid energie die je hebt

30
Q

hoe komt het dat we netto weinig zuur uitscheiden?

A
  1. via natrium-protonexchanger H+ in filtraat
  2. H+ + HCO3- > CO2 + H2O
  3. CO2 cel in
  4. CO2 > HCO3- + H+ (H+ wordt weer hergebruikt)
  5. symporter transporteert Na+ met 3HCO3- naar interstitium
31
Q

d.m.v. wat worden eiwitten in tubuluscel opgesplitst in aminozuren?

A

endocytose en lysosomale afbraak

32
Q

oorzaken abnormale excretie van metabolieten

A

verhoogde plasmaspiegels
verhoogde SNGFR > zoveel gefiltreerd dat capaciteit om te resorberen overschreden wordt
transporteiwitten werken niet goed door genetische afwijkingen
Fanconi syndroom: defect Na,K-pomp / mitochondrien

33
Q

2 manieren secretie

A

secretiepad voor organische anionen OA-
secretiepad voor organische kationen OC+

34
Q

secretiepad voor organische anionen

A

voor uitscheiden galzouten en penicilline

35
Q

secretiepad voor organische kationen

A

uitscheiden van adrenaline, Ach, serotonine en morfine

36
Q

OAT en OCT’s

A

transporters in laat proximale deel van tubulus die anionen en kationen kunnen secerneren

37
Q

formule excretie

A

filtratie - absorptie + secretie