regulatie realen bloeddoorstroom en glomerulaire filtratie Flashcards

1
Q

filtratie door hydrostatische druk

A

hydrostatische durk in capillairen hoger dan in glomerulaire interstitium daardoor filtratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

colloid osmotische druk

A

eiwitten blijven achter in bloed waardoor er coloid osmotische drukken ontstaan die water weer naar bloedbaan trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

drukverloop capillair

A

begin capillair: hydrostatische druk hoog en colloïde osmotische druk laag
bij venule: hydrostatische druk laag en colloïde osmotische druk hoog > reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie prostaglandines

A

kunnen zorgen voor relaxatie van gladde spierwand in afferente arteriole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie angiotensine II

A

kan zorgen voor vasoconstrictie van efferente arteriole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door wat wordt de filtratiebarriere gevormd?

A

basaalmembraan omgeven door podocyten aan de ene kant en aan de andere kant door endotheelcellen van capillairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar vindt selectie plaats?

A

filtratie slot tussen podocyten
fenestrae: hier bevindt zich glycocalyx die bestaat uit negatief geladen glycoproteinen die negatief geladen eiwitten tegenhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

klaring

A

hoeveelheid plasma die in gegeven tijd volledig wordt ontdaan van bepaalde stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op basis van wat selecteert de filtratie slit?

A

op basis van grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

op basis van wat selecteert de glycocalyx

A

op basis van lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar in de nier is de bloedflow hoog?

A

bloedflow hoog in schors, want daar bevinden zich glomeruli, waar veel filtratie plaats moet vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar in nier is bloedflow laag?

A

in merg, om de urine te kunnen concentreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar bevindt het juxtaglomerulaire apparaat zich?

A

bij kruispunt van arteriolen en distale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zit en wat doet de macula mensa?

A

in distale tubulus
meet concentratie van urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er bij lage concentratie NaCl en lage GFR?

A

NaCl gemeten door cellen in lis van Henle
Deze zorgen voor afgifte renine > productie aldosteron > bloeddruk neemt toe
productie angiotensine II bij omzetting renine naar aldosteron > constrictie efferente arteriole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij veel NaCl en te hoge GFR?

A

juxtaglomerulaire cellen maken adenine waardoor afferente arteriole wordt samengeknepen, zodat flow in glomeruli afneemt