Perifeer arterieel vaatlijden en aorta abdominalis Flashcards

1
Q

Waar is perifeer arterieel vaatlijden een manifestatie van? en wat zijn andere kenmerken?

A

Systemiatische atherosclerose, waarbij arteriële lumen van onderste extremiteiten progressief wordt geblokkeerd door atherosclerotische plak. Prevalentie neemt toe met leeftijd en door risicofactoren.
Minder dan 20% uit zich met klassiek beeld van claudicatio intermittens (etalagebenen). Die patiënten overlijden overwegens aan coronairfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Classificatie voor enst van perifeer arterieel vaatlijden (4 stadia)

A
  1. Asymptomatisch
  2. Claudicatio intermittens, dus klachten tijdens inspanning
  3. Pijn in rust, eventueel ook nachtelijke pijn
  4. Gangreen, ulceraties, ischemie van teen of voet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn belangrijke onderdelen van de anamnese?

A
  • Geslacht, leeftijd, roken, familie anamnese (hart- en vaatziekten), voeding, psychosociale risicofactoren, alcoholgebruik en lichamelijke activiteit.
  • Typerend voor arterieel perifeer vaatlijden is dat klachten vooral optreden bij inspanning.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is kenmerkend voor claudicatio intermittens?

A

krampende, vermoeiende pijn overwegend in kuiten maar soms ook bovenbenen of billen (afhankelijk van plaats van stenose). pijn treedt op bij kleine, vaste loopafstanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat lichamelijk onderzoek van perifeer arterieel vaatlijden?

A

BMI, bloeddruk, huidinspectie (temperatuur, schilfering en brokkelige nagels), palpatie (en auscultatie) van femorale arteriën.
Ook test van Burger-Ratschow; benen laten afhangen dan kijken naar tekenen van slechte doorbloeding van onderste extremiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk laboratorium onderzoek kan worden gedaan voor perifeer arterieel vaatlijden?

A
  • Lipidenspectrum (cholesterol, LDL, HDL, triglyceriden)
  • glucose
  • Creatinine met geschatte eGFR
  • Albumine-creatinne ratio urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Enkel-armindex

A

Ratio tussen hoogste druk in arm gemeten over a. brachialis (L/R) en hoogste druk in enkel.
Index = hoogste enkeldruk/hoogste brachialisdruk
als index <0,9: is afwijkend, waarbij 0,71-0,9 is milde obstructie, 0,41-0,7 is matige obstructie en 0,0-0,4 is ernstige obstructie
Deze test is sensitief en specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een andere diagnostische test voor perifeer vaatlijden?

A
  • Colour duplexultrasonografie: kleuren geven de flow van het bloed aan (blauw is turbulentie en rood is normale laminaire flow).
  • Na uitvoeren hiervan kunnen nog 3 andere testen worden gedaan: MRI, CTA of DSA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aneurysma aorta abdominalis

A
  • Als aorta >3cm spreek je van aneurysma.
  • Oorzaken: inflammatoir proces, degradatie van eiwitten uit extracellulaire matrix, verhoogde biomechanise stress op vaatwand door hypertensie en genetische factoren.
  • Risicofactoren: positieve familieanamnese met AAA, hypercholesterolemie, hypertensie, mannelijk geslacht en roken
  • Verhoogde kans op ruptuur, hoe groter diameter hoe groter kans op ruptuur. Ook roken en hypertensie en vrouwelijk geslacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke symptomen kunnen zichtbaar zijn bij AAA

A
  • Grey Turner sign: in sommige gevallen heb je geen volledige ruptuur en dan bloed zichtbaar in de flanken
  • Cullen’s sign: bloed zichtbaar in abdomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behandelen AAA

A

Druk proberen te verlagen dmv. B-blokkers
Chirurgisch ingrijpen bij zeer grote of zeer snelgroeiende aneurysma. Kan door open behandeling (stent plaatsen) of endovasculaire ingreep (EVAR).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cardiovasculair risicomanagement

A

Diverse risicofactoren waarvan sommige op te lossen zijn zoals roken etc. en anderen niet (leeftijd).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 2 aanleidingen kunnen zorgen voor een verhoogde bloedingsneiging?

A
  • Problemen in primaire hemostase door onvoldoende aantal of functie van trombocyten
  • Problemen in secundaire hemostase door onvoldoende aantal of functie van stollingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke ziektebeelden kunnen bloedingstijd verlengen?

A

Vitamine K-deficiëntie, trombocytopenie, trombocytopathie, prothrombinedeficiëntie of stollingsfactordeficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bevinden bloedingen zich als er sprake is van een probleem in de secundaire hemostase

A

In spieren, gewrichten of hersenen. Want hier vooral sprake van probleem bij stelpen van bloeding in grotere vaten. Kans op nabloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bevinden zich bloedingen als het gaat om een probleem in primaire hemostase

A

In slijmvliezen van bijv. neus of darmen.
Dysfunctie uit vooral in kleinere bloedvaten. Kans op doorbloeding.

17
Q

Ibuprofen en bloedstolling

A

Ibuprofen heeft bloedverdunnend effect door remming trombocytenaggregatie, want is COX remmer. Alle NSAID’s hebben die eigenschap behalve paracetamol.

18
Q

Lichamelijk onderzoek en kenmerken van afwijkende primaire en secundaire hemostase

A
  • Primair: let op petechiën, purpura en ecchymosen in huid en slijmvliezen
  • Secundair: kijk naar gezwellingen in gewrichten en spieren. Ook groote van milt (vergroting-> extra wegvangen van trombocyten, kan leiden tot trombocytopenie) en lever (vergroting kan komen door portale hypertensie) en teleangiëctasieën (verwijde bloedvaatjes vlak onder de huid).
19
Q

Aanvullend onderzoek

A

Testen op PT en aPTT en trombinetijd.
–> zie afbeelding aanvullend onderzoek en mogelijke uitslagen

20
Q

Wat is typisch voor factor XIII-deficiëntie? En hoe behandel je?

A

navelstompbloeding. Behandelen door XIII toedienen (bloed of synthetisch maar bloed heeft nadeel dat mogelijk ziektes worden overgedragen).

21
Q

Bij welke stollingsfactoren horen de 2 vormen van hemofilie?

A

Hemofilie A–> stollingsfactor 8
Hemofilie B–> stollingsfactor 9

22
Q

Hoe wordt de diagnose van diep veneuze trombose (DVT) gesteld?

A

Via klinische beslisregels van Wells. Als score hieruit een significante kans aangeeft–> aanvullend onderzoek. D-dimeer doe je vooral om trombose uit te sluiten (score 2 of lager) Compressie echografie kan ook worden gedaan.

23
Q

Diagnostiek longembolie

A

YEARS-score, D-dimeer of CTA. CTA doen als D-dimeer en YEARS hoge kans aangeven op LE.

24
Q

Behandeling longembolie

A
  • Heparine zorgt voor een versterkt antistolling effect op antitrombine. Het actieve centrum van heparine bestaat uit pentasaccharide/Fondaparinux, wat voor activatie van antitrombine zorgt. Dat zorgt voor een versterkte remming van factor Xa (direct) en factor IIa (indirect).
    Laagmoleculair heparine heeft lager moleculair gewicht en grijpt specifieker aan, alleen op factor Xa. Met heparine stoppen als INR (stollingsmaat) 2x boven 2,5 is gemeten, is vaak na een week zo.
  • Anticoagulantia remt stolling maar tast het stolsel zelf niet aan, voorkomt wel verdere groei. Heeft minder hoog bloedingsrisico dan systemische trombolyse.
  • Tegenwoordig vaker gebruik van DOACS, die hebben directe invloed op stolling in bloed.
  • Antistolling minimaal 3-6 maanden geven
25
Q

Factor V Leiden mutatie

A

Cofactor voor stollingsfactor X. APC kan factor V remmen, maar bij mutatie past APC minder goed op factor V en wordt het dus ook minder goed geremd en dus tromboseneiging.
Factor V blijft langer in het bloed en factor IIa blijft dan langere tijd actief

26
Q

Tijdelijk verworven oorzaken van verhoogde tromboseneiging

A

opeatie, trauma, immobiliteit, zwangerschap, anticonceptie en maligniteiten

27
Q

Blijvende oorzaken van verhoogde tromboseneiging

A

overgewicht, eerdere trombose, diabetes, leeftijd boven 50, kunstklep, boezemfibrilleren en roken

28
Q

Kenmerken claudicatio intermittens

A

Constante loopafstand voordat pijn optreedt (reproduceerbaar), pijn verdwijnt in rust, geen pijn bij houdingsveranderingen (typisch voor pseudoclaudicatio). Ook krampende en knellende pijn met vermoeidheid en atherosclerose verhoogt risico op CI. Meeste patiënten met CI overlijden uiteindelijk aan (andere uitingen van) hart- en vaatziekten

29
Q

Lichamelijk onderzoek bij CI

A
  • Bloeddruk, gewicht en andere tekenen van verminderde doorbloeding (trofische stoornissen), bleekheid, afgenomen temperatuur, droge/schilferige huid, necrose, verminderde haargroei en brokkelige nagels. Ook verminderde pulsaties en souffles zijn indicaties van perifeer vaatlijden.
  • Ook enkel-armindex als kleiner dan 0,9; indicatie van perifeer vaatlijden.
  • En proef van Bürger-Ratschow: benen afhangen en kijken of de benen rood kleuren
30
Q

Behandeling en beleid perifeer vaatlijden

A

Leefstijladvies (voeding, bewegen, stoppen met roken etc.) en loopoefeningen