HC acuut coronair syndroom, myocardinfarct, medicatie ACS en trombose Flashcards

1
Q

3 ziektebeelden die vallen onder acuut coronair syndroom

A

Instabiele AP
Non-ST elevated myocardinfarct (NSTEMI)
ST-elevated myocardinfarct (STEMI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil tussen ziektebeelden acuut coronair syndroom

A

Instabiele AP kent geen ischemie aan hartspier. Bij STEMI direct katheteriseren bij NSTEMI of instabiele AP eerst naar harthulp. Bij NSTEMI is nog enige perfusie, maar wel klachten in rust. Bij STEMI is plaque vaak gescheurd, dan totale occlusie van vat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan een acuut coronair syndroom ontstaan?

A

Door instabiele plaque/plaqueruptuur/-erosie, spontane coronairdissectie, vasculitis, langdurig myocardischemie, coronairembolie, aortadissectie, intoxicatie of coronairspasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe vindt trombusvorming plaats bij plaqueruptuur?

A

Contact van bloedvaatjes met beschadigd endotheel
Activatie en productie van ADP en tromboxaan A2 en daardoor activatie van GP IIb/IIIa-receptor
Bloedplaatjesaggregatie
Interactie bloedvaatjes met stollingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diagnostiek

A

Klachtenpatroon en lichamelijk onderzoek. ECG, om snel vast te stellen of sprake van STEMI, dan directe behandeling noodzakelijk, bij NSTEMI en instabiele AP hoeft minder acuut worden behandeld. Labonderzoek cardiale markers. Echocardiogram en Coronairangiografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

anamnese uitvragen

A

Bij instabiele AP is pijn in midden op de borst in rust en gaat niet goed over na nitroglycerinespray. Ook vragen naar uitstraling, omstandigheden, houding etc. Daarnaast: dyspnoe, misselijkheid, braken of angstig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onderverdelen hartfalen

A

Forward failure: linkerventrikel kan dan niet goed bloed naar organen pompen, nierinsufficiëntie kan optreden.
Backward failure: vullingsdrukken stijgen in linkerventrikel, dus ook hogere pulmonaaldrukken, dan oedeem en dat leidt tot astma cardiale bij grote infarcten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Om te bepalen waar schade aan hart bevindt kan gekeken worden naar ECG afleidingen

A
  • Einthoven I, aVL, V5 en V6: gaan over laterale kant hart
  • Einthoven II, III en aVF: onderkant hart
  • V1 en V2: septum, als hier ST depressie/-> kan duiden op transmurale ischemie achterwand
  • V3 en V4: voorkant hart
  • aVR: linker hoofdstam hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

acuut onderwandinfarct

A

occlusie van rechter kransslagader of ramus circumflex
ECG: SR-elevatie in II, III, aVF. Maar ook elevatie in I, aVL, V5, V6. ST-depresiie in V2 en V3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

acuut voorwandinfarct

A

Occlusie linker anterior descendens (LAD). Locaties: anterior (ST elevatie, V3 en V4), anterolateraal (ST elevatie, V5 en V6 naast in V3 en 4) of anteroseptaal (ST elevatie, V1 en 2 naast in V3 en 4).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ECG afwijkingen bij verschillende ziektebeelden

A
  • T-topafwijkingen: geringe ischemie
  • ST-segmentdepressie: subendocaridiale ischemie
  • ST-segmentelevatie: transmurale ischemie
  • Q-golven: oud infarct
  • Tijdens acuut myocardinfarct verandert ST-segment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

STEMI behandeling

A

Pijnstilling met morfine, trombocytenaggregatieremmers, antistolling met heparine en antiangineuze therapie met nitroglycerine.
Er is acute trombotische afsluiting coronairarterie dus zsm ingrijpen.
PCI (percutane interventie)/dotterbehandeling wordt vaak gedaan, CABG (coronary artery bypass grafting) gebeurt minder vaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling instabiele AP en NSTEMI

A

Ritmebewaking, je wilt persoon stabiliseren en risicofactoren in kaart brengen
Acute behandeling: trombocytenaggregatieremmer, antistolling, antiangineuze middelen en pijnbestrijding. Eventueel bètablokker toedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Complicaties na acuut myocardinfarct

A

Ritmestoornissen, hartfalen, geleidingsstoornissen, trombusvorming, mechanische complicaties (papillairspier- of ventrikelseptumruptuur) en overlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gouden 5 medicamenten voor lange termijn om hartproblemen te voorkomen

A
  • Trombocytenaggregatieremmers: acetylsalicylzuur levenslang of ADP-inhibitor ticagrelor(1e jaar na infarct)
  • Statines: voor verlagen cholesterolgehalte
  • ACE-remmers: voor bloeddruk verlagen en remodelling voorkomen linker ventrikel en daardoor hartfalen
  • B-blokkers: ritmestoornissen en hartfalen preventie door remodelling linker ventrikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ICD/implanteerbare cardioverter defibrillator

A

Plaatsen bij slechte pompfunctie na groot infarct, na reanimatie, bij hartspierziekte of als profylaxe bij hartspierziekte.

17
Q

Veneuze en arteriële trombose

A
  • Veneuze: ontstaat meestal door stase of coagulopathie (intravasale stolling). Veneuze trombus kan dan leiden tot DVT. Secundaire hemostase is aangrijpingspunt. Gebruik maken van anticoagulantia
  • Arterieel: ontstaat vaak door atherosclerose. Kan voor ischemie zorgen of infarct. Primaire hemostase is belangrijkste aangrijpingspunt. Gebruik maken van trombocytenaggregatieremmers
18
Q

Hemostase

A

Primaire geleidt door trombocyten, eerst adhesie, dan activatie door tromboxaan en ADP en dan aggregatie. Bij activatie komen GP IIb/IIIa receptoren op celoppervlak. Gelijktijdig start secundaire hemostase (stolling/coagulatie), stollingscascade komt op gang. Bloestelping is samenwerking tussen primair en secundair.

19
Q

Antitrombotica remmen hemostase

A

Trombocytenaggregatieremmers (grijpen aan op primair, zijn COX-remmers, ADP-receptorblokkers of GP IIb/IIIa receptorblokkers), anticoagulantie (remmen cascade dus secundair) en fibrinolytica (grijpen aan op fibrinolyse; alteplase).

20
Q

type heparines

A
  • Ongefractioneerde
  • Low-molecular weight heparine (LMWH), zijn selectiever voor fXa, minder voor IIa.
  • Pentasacchariden
  • Ook nu factor Xa-remmers: rivaroxaban en apixaban. Of factor IIa remmers: dabigatran
21
Q

Behandeling veneuze vs. Arteriële trombose

A

Veneus gebruik je vooral anticoagulantia, omdat veneus de bloedstroomsnelheid heel laag is. Arterieel gebruik je trombocytenaggregatieremmers

22
Q

Welke middelen worden gebruikt tegen angina pectoris?

A
  • Organische nitraten: zorgen voor venodilatatie en dilatatie coronairen. Zijn hoofdzakelijk veneuze vaatverwijders. Hierdoor daalt preload en neemt wandspanning af. Zuurstofgebruik neemt dan af en zuurstoftoevoer toe.
  • B-blokkers: zorgen voor verlaging hartfrequentie (negatief chronotroop), afname contractiliteit (zodat ook O2-verbruik afneemt; negatief inotroop) en afname geleiding (negatief dromotroop). Zijn de -lol.
  • Ca-antagonisten: remmen Ca-instroom en daarmee zorgen voor verlaging hartfrequentie en contractiliteit, verlaging van geleiding door AV-knoop en arteriële vasodilatatie. Dihydropyridines werken op vaten (niet zozeer hartspier) en niet-dihydropyridines (effect op hart en geven bij AP klachten).
  • If-kanaalblokkers: zoals Ivabradine, hierdoor wordt spontane diastolische depolarisatie in sinusknoop geremd, waardoor hartfrequentie afneemt
23
Q

Lipideverlagende middelen

A

Verhoogde cholesterolspiegels leiden tot atherosclerose, waardoor plaque kan vormen die voor vatvernauwing zorgt. Om ACS te voorkomen kunnen lipideverlagende middelen worden toegediend.
Ze zorgen voor LDL vermindering in bloed

24
Q

Voorbeelden lipideverlagende middelen

A
  • Statines: remmen cholesterolaanmaak in lever
  • Galzuurharsen: remmend effect op enterohepatische cyclus in lever
  • Cholesterolopnameremmers: remmen cholesterol opname uit de darm
  • PCSK9-remmers: zorgen voor afbraak LDL-receptoren.
25
Q

Trombocytenaggregatie remmers

A
  • COX-remmers: acetylsalicylzuur, NSAID’s en carbasalaatcalcium
  • ADP-receptorantagonisten: clopidogrel (prodrug), ticagrelor en prasugrel (prodrug). Blokkeren activatie en aggregatie van trombocyten
  • GP IIb/IIIa-receptorblokkers: abciximab en tirofiban
26
Q

Indirecte anticoagulantia

A

Orale coumarines, zijn vitamine K-antagonisten. Zoals acenocoumarol en fenprocoumon. Profylactisch geven bij boezemfibrilleren en klepafwijkingen. Bijwerkingen: bloedingen.