Hartfalen Flashcards

1
Q

Hartfalen

A

Complex klinisch syndroom, gevolg van structurele of functionele afwijking van hart. Hierdoor verminderde vulling of ejectie van LV. Er moet onderliggende aandoening zijn wat kan leiden tot hartfalen.
Meest voorkomende oorzaak in westerse wereld zijn ischemische hartziekten en systemische hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Frank-Starling curve

A

Combineert preload (EDD) met contractiekracht die daarop volgt. Hoe meer hart is gevuld, hoe groter het slagvolume. Er is wel een max slagvolume dat bereikt kan worden. Bij hartfalen is curve naar rechtsonder gedraaid en kleiner. Bij zelfde EDD kan minder kracht worden opgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 belangrijkste compensatiemechanismen van het hart

A

Sympathische activiteit: verhogen hartfrequentie en verbeteren contractiliteit
RAAS: stimuleert aldosteron en zorgt voor vasoconstrictie (betere orgaanperfusie).
Deze systemen werken goed op korte termijn, maar op lange termijn blijft LV-dysfunctie bestaan. De systemen moeten actief blijven, afterload neemt toe, hart wordt sterker belast op lange termijn is dit ongunstig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tegenhangers RAAS

A

ANP, BNP en NO. Ze zorgen voor vasodilatatie en water en zoutuitscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Indelingen om hartfalen te classificeren

A
  • Acuut of chronisch
  • Systolisch (contractiekracht vermindert) of diastolisch (ontspanning vermindert)
  • Links of rechtszijdig
  • Forward failure (organen worden onvoldoende van bloed voorzien om te kunnen functioneren) en backward failure (te veel bloed blijft achter in aanvoerende venen, hoopt op in longcirculatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Linkszijdig backward failure

A

Longstuwing. Symptomen zijn dyspneu en orthopneu.
LO: crepitaties over longen, verleng experirium en pleuravocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rechtszijdig backward failure

A

Veneuze stuwing. Symptomen: oedeem, slechte eetlust, soms dyspneu door pleuravocht of opgezette buik.
LO: verhoogde CVD, oedeem, pleuravocht, hepatojugulaire reflux, hepatomelagie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Links en rechtszijdig forward failure

A

Laag hartminuutvolume. Symptomen: moe, dorst, spierzwakte, duizeligheid en verminderde inspanningstolerantie
LO: lage polsdruk en soms bloeddruk, snelle pols, bleke koude huid, orgaandysfunctie en Cachexie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hartonderzoek bij hartfalen ten gevolge van slecht contraherende ventrikel

A

Hart meestal vergroot, met verplaatste ictus die vaak ook heffend is door hypertrofie en/of dilatatie.
Bij systolisch hartfalen kan 3e toon bestaan
Diastolisch hartfalen vaak 4e toon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Classificatie voor ernst van hartfalen

A

NYHA classificatie. Waarbij klasse 1 geen beperking is, klasse 2 lichte beperking van fysieke activiteit en bij klasse 4 ook last in rust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HFrEF/heart failure with reduced ejectie fractie

A

Systolisch hartfalen, maar diastolische functie is ook vaak verstoord. LV/RV contraheert slecht, dus CO verlaagd (forward failure). Gedilateerde ventrikels dus pompfunctie is verminderd
Na contractie blijft bloed in kamer zitten en raakt deze overvuld. Dit geeft stuwing in boezems, long- of systeemcirculatie-> backward failure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HFpEF/heart failure with perserved ejectie fractie

A

Diastolisch hartfalen. Relaxatie is verstoord, verminderde elasticiteit of pericard beperking dus geen goede vulling. Stijve ventrikels, dus slechter vullen.
Druk loopt in ventrikel op tijdens diastole, -> daardoor backward failure. Ventrikel raakt ook onvoldoende gevuld-> forward failure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HFmrEF/mildly reduced EF

A

Aanvankelijk milde systolische functiestoornis, maar ook kenmerken diastolische dysfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 stadia van klachten van hartfalen

A

A. Hoog risico: nog geen klachten, maar wel RF voor ontwikkelen van hartfalen als hypertensie, coronairlijden, pos. Familieanamnese
B. Asymptomatisch LV dysfunctie: dankzij compensatiemechanismen nog geen klachten, maar bij nader onderzoek kan bijv. lagere EF gevonden worden
C. Symptomatisch hartfalen: met klachten als vermoeidheid, verminderde inspanningstolerantie en kortademig.
D. Eindstadium hartfalen met ernstige symptomen: steunhart/harttransplantatie nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diagnostiek hartfalen

A

Anamnese vragen naar klachten en risicofactoren.
LO: ECG (voor afwijkingen vinden), Holter, inspannings-ECG. Ook echocardiogram
Bloed: BNP bepalen/NT-pro BNP (afbraakproduct BNP), want wordt geproduceerd door myocyten als gevolg van verhoogde wandspanning. Als BNP normaal sluit het hartfalen eigenlijk uit. Kent een negatief voorspellende waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aanvullend onderzoek voor hartfalen

A

X-thorax (vergrote hartschaduw), lab, MRI-scan, nucleair perfusie onderzoek (bepalen LV en RV EF voor bepalen kamerfuncties) en hartkatheterisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Behandeling hartfalen

A

Leefregels: water en zoutbeperking, staken alcohol en nicotine gebruik, afvallen, voorkom schadelijk medicijngebruik, compliance optimaliseren en voldoende bewegen.
Medicatie om pre- en afterload te verminderen, contractliteit verbeteren en neurohumorale compensatiemechanisme beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Aangrijpingspunten medicatie van HFrEF

A
  • Preload verlagen: thiazide diuretica bij mild hartfalen en lisdiuretica bij ernstig, aldosteronantagonisten (MRA’s) en veneuze vaatverwijders (nitraten). Ook ACE-remmers/ARB’s, ARNI en SGLT2
  • Afterload verlagen: ACE-remmer/ARB of ARNI, nitraten
  • Contractiliteit verbeteren: B-blokker, alleen als SV hoog genoeg is. Daarnaast digoxine en fosfodiësteraseremmers.
  • Neurohumorale compensatiemechanismen remmen: ACE-remmer, ARB en aldosteronantagonisten remmen RAAS, ARNI, B-blokker, selectieve sinusknoopremmer.
19
Q

Niet-medicamenteuze behandeling van HFrEF

A

PCI of CABG, katheterisatie of klepchirurgie. Mogelijk ICD of CRT (draden via venen in beide ventrikels plaatsen).

20
Q

Behandeling HFpEF

A

Vooral oorzaak behandelen. SGLT2i en diuretica geven bij groot volume en aldosteronantagonisten verminderen fibrosering van het hart.

21
Q

Acuut hartfalen

A

Leidt tot ongeplande opname of urgente behandeling nodig.
Kan hartfalen zijn dat bij iemand voor eerste voorkomt of komt door decompensatie van chronisch hartfalen
Als cardiogene shock: medicatie en mogelijk tijdelijke mechanische ondersteuning. Als geen shock: AO waarbij lab naar BNP en ANP vaak doorslag geven.

22
Q

Waar moet je opletten bij iemand met hartfalen?

A

Kijken of iemand nat is of niet, dus vocht vasthouden (oedeem, luisteren etc.) en warm/koud bepalen.

23
Q

Korte termijn MCS (mechanische ondersteuning)

A

IABP: via a. femoralis ballonpomp in aorta aanbrengen, blaast op tijdens diastole. Leegpompen tijdens systole dan soort vacuüm effect en ontlast het makkelijker
Impella: via aorta naar LV, zuigt bloed weg en geeft het terug aan aorta, ontlast LV
ECMO: vanuit veneus bloed wegzuigen en met O2 aan hart geven. dit combineren met IABP of impella om LV te ontlasten.

24
Q

Pathofysiologie HFPEF

A

Als behouden systolische functie vaak typische comorbiditeiten, zoals hypertensie, DM, pulmonaire hypertensie, nierfalen of overgewicht.
Dyastolische dysfunctie wordt gezien als uiting van systemische inflammatie die gaande is.

25
Q

Cardiale amyloïdose

A

Myocard is dik en verstijft. Kan oorzaak zijn van hartfalen. Diastolisch vullingsprobleem ontstaat en sprake van typische ritme- en geleidingsstoornissen. Sprake van neerslag van de amyloïdeiwitten, die komt door een vorm- of vouwprobleem, eiwitten klonteren samen en vormen onoplosbare fibrillen die slaan neer in organen.
Op echocardiografie: apical sparing; patroon waarbij apicale delen LV niet aangedaan zijn in tegenstelling tot basale delen ventrikels (verdikt).

26
Q

Vormen van amyloïdose

A

Plasmacelziekte/AL amyloïdose: probleem ligt in beenmerg, misvorming van lichte ketens, fibrilleren slaan neer
Wild-type/TTR-amyloïdose: kan door erfelijke mutatie in TTR eiwit of wild-type bij ouderen. Ook hier neerslag van amyloïd fibrillen.

27
Q

Behandelen amyloïdose

A

Ondersteunende therapie voor hartfalen. Klachten van overvulling beperken; diuretica en vocht- en zoutinname beperken. Verder moet je uitkijken met andere medicatie voor hartfalen, wat slecht wordt verdragen.

28
Q

Behandelen hartfalen

A

Behandeling van zowel systolisch als diastolisch is wegnemen achterliggende oorzaak, algemene maatregelen en medicamenteuze behandeling. Soms ICD of steunhart
Daarnaast leefregels toepassen.

29
Q

4 medicatie voor systolisch hartfalen (HFREF) die altijd moeten worden gekregen

A
  • ACE-remmer/ARNI
  • MRA’s
  • B-blokker
  • SLGT2-remmer
30
Q

Behandeling diastolisch hartfalen

A

Behandelen comorbiditeit is belangrijkst (nog geen bewezen effectieve therapie).
Medicatie om vochtretentie te verminderen is mogelijk als diuretica.

31
Q

Diuretica

A

Is voor symptoombestrijding bij HFREF en HFPEF. Bij mild hartfalen: thiazide, maar vaker lisdiuretica voorgeschreven. Aldosteronantagonisten/MRA worden ook vaak gebruikt voor ontwateren en werken krachtiger in combi met lisdiuretica.
Bij gebruik MRA kans op hyponatriëmie en bij lisdiuretica kans op hypokaliëmie.

32
Q

4 aangrijpingspunten medicamenteuze behandeling bij systolisch hartfalen

A
  • Verlagen preload: diuretica, MRA’s, veneuze vaatverwijders, ARNI, ACE-remmer, ATII-antagonist
  • Verlagen afterload: ACE-remmer, ATII-antagonist, ARNI
  • Verbeteren contractiliteit: digoxine, B-receptormimetica, fosfodiësteraseremmer
  • Beïnvloeden neurohumorale compensatiemechanismen: ATII-antagonisten, ACE-remmer, ARNI, B-blokker
33
Q

ARNI

A

Combi van ATII-antagonist en neprilysine remmer. ANP en BNP worden dan minder afgebroken, dan minder zout terugresorptie in de nieren. Remt daarnaast ook het RAAS-systeem. Vaak in combi gegeven met ACE-remmer.

34
Q

SGLT2-remmer

A

Stimuleren glucose, Na en water uitscheiding door de nieren, bloeddruk daalt. Altijd voorschrijven bij HFREF maar ook bij HFPEF

35
Q

Aldosteronantagonisten (MRA’s)

A
  • Zorgen voor preload verlaging, hebben neurohumoraal effect en remmen fibrose vorming. Ook gunstig effect op HFREF mortaliteit.
  • Worden aan bijna iedereen met hartfalen voorgeschreven.
  • Kan leiden tot hyperkaliëmie
36
Q

ACE remmers en ATII-antagonisten

A

Beide gunstig effect op mortaliteit systolisch hartfalen: verlagen preload en afterload en neurohumoraal effect

37
Q

B-blokkers

A

Verlagen contractiliteit (neg. Inotroop) en verminderen zo hartbelasting. Hebben gunstig effect op mortaliteit. Voorschrijven bij matig ernstig hartfalen en eerst geven in lage dosering omdat het eerst kan zorgen voor progressie van hartfalen

38
Q

Contractiliteit verbeteren bij hartfalen

A

Middels digoxine (digitalis), B-sympathicomimeticum (IV geven) en fosfodiësteraseremmer (zoals Milniron, voor verhogen cAMP en dus positief inotroop effect).

39
Q

Combinatie van hartfalen en boezemfibrilleren

A

Sinusritme moet worden hersteld (rhythm control). Rhythm control kan worden gedaan door cardioversie en/of amiodaron of mogelijk katheterablatie. Als dat niet lukt-> hartfrequentie verlagen met digoxine/B-blokkers (rate control). Bij boezemfibrilleren moeten altijd orale anticoagulantia (NOAC) worden gegeven.

40
Q

Hartfalen en ventrikelstoornissen

A

Combi kan gevaarlijk zijn. B-blokker geven, amiodaron geven en ICD als lage EF.

41
Q

CRT/resynchronisatietherapie

A

Bij asynchrone ventrikelcontractie. Bij CRT pacedraad in LV en RV implanteren (biventriculaire pacemaker), zorgt voor synchrone pompfunctie en daarmee effectievere hartcontractie.

42
Q

Advanced hartfalen

A

Als ondanks alle toepassingen geen verbetering blijkt. Met diuretica proberen preload laag te houden. Hierbij ook denken aan MCS; steunhart of harttransplantatie.

43
Q

Korte termijn, tijdelijke MCS support

A

IABP: doen als ischemisch hartprobleem. Ballon in aorta, blaast op in diastole en loopt leeg in systole. Zo afterload verlagen en coronaire perfusie verbeteren
ECMO: bloed uit veneus systeem aangezogen, door oxygenator geleid (maakt bloed O2 rijk) en arterieel teruggeven. Preload neemt af en orgaanperfusie toe.
Impella: pompje (percutaan inbrengen) in LV, zuigt daar bloed uit en leidt naar aorta.

44
Q

Lange termijn support

A

Steunhart of LVAD. Bij LVAD wordt pompje met rotor in punt van hart (LV) geplaatst. Leidt bloed uit LV naar aorta om. LV wordt dan ontlast en voldoende O2 naar aorta. Werkt op batterijen.