Hartfalen Flashcards
Hartfalen
Complex klinisch syndroom, gevolg van structurele of functionele afwijking van hart. Hierdoor verminderde vulling of ejectie van LV. Er moet onderliggende aandoening zijn wat kan leiden tot hartfalen.
Meest voorkomende oorzaak in westerse wereld zijn ischemische hartziekten en systemische hypertensie.
Frank-Starling curve
Combineert preload (EDD) met contractiekracht die daarop volgt. Hoe meer hart is gevuld, hoe groter het slagvolume. Er is wel een max slagvolume dat bereikt kan worden. Bij hartfalen is curve naar rechtsonder gedraaid en kleiner. Bij zelfde EDD kan minder kracht worden opgebouwd.
2 belangrijkste compensatiemechanismen van het hart
Sympathische activiteit: verhogen hartfrequentie en verbeteren contractiliteit
RAAS: stimuleert aldosteron en zorgt voor vasoconstrictie (betere orgaanperfusie).
Deze systemen werken goed op korte termijn, maar op lange termijn blijft LV-dysfunctie bestaan. De systemen moeten actief blijven, afterload neemt toe, hart wordt sterker belast op lange termijn is dit ongunstig.
Tegenhangers RAAS
ANP, BNP en NO. Ze zorgen voor vasodilatatie en water en zoutuitscheiding.
Indelingen om hartfalen te classificeren
- Acuut of chronisch
- Systolisch (contractiekracht vermindert) of diastolisch (ontspanning vermindert)
- Links of rechtszijdig
- Forward failure (organen worden onvoldoende van bloed voorzien om te kunnen functioneren) en backward failure (te veel bloed blijft achter in aanvoerende venen, hoopt op in longcirculatie
Linkszijdig backward failure
Longstuwing. Symptomen zijn dyspneu en orthopneu.
LO: crepitaties over longen, verleng experirium en pleuravocht
Rechtszijdig backward failure
Veneuze stuwing. Symptomen: oedeem, slechte eetlust, soms dyspneu door pleuravocht of opgezette buik.
LO: verhoogde CVD, oedeem, pleuravocht, hepatojugulaire reflux, hepatomelagie
Links en rechtszijdig forward failure
Laag hartminuutvolume. Symptomen: moe, dorst, spierzwakte, duizeligheid en verminderde inspanningstolerantie
LO: lage polsdruk en soms bloeddruk, snelle pols, bleke koude huid, orgaandysfunctie en Cachexie.
Hartonderzoek bij hartfalen ten gevolge van slecht contraherende ventrikel
Hart meestal vergroot, met verplaatste ictus die vaak ook heffend is door hypertrofie en/of dilatatie.
Bij systolisch hartfalen kan 3e toon bestaan
Diastolisch hartfalen vaak 4e toon.
Classificatie voor ernst van hartfalen
NYHA classificatie. Waarbij klasse 1 geen beperking is, klasse 2 lichte beperking van fysieke activiteit en bij klasse 4 ook last in rust.
HFrEF/heart failure with reduced ejectie fractie
Systolisch hartfalen, maar diastolische functie is ook vaak verstoord. LV/RV contraheert slecht, dus CO verlaagd (forward failure). Gedilateerde ventrikels dus pompfunctie is verminderd
Na contractie blijft bloed in kamer zitten en raakt deze overvuld. Dit geeft stuwing in boezems, long- of systeemcirculatie-> backward failure.
HFpEF/heart failure with perserved ejectie fractie
Diastolisch hartfalen. Relaxatie is verstoord, verminderde elasticiteit of pericard beperking dus geen goede vulling. Stijve ventrikels, dus slechter vullen.
Druk loopt in ventrikel op tijdens diastole, -> daardoor backward failure. Ventrikel raakt ook onvoldoende gevuld-> forward failure.
HFmrEF/mildly reduced EF
Aanvankelijk milde systolische functiestoornis, maar ook kenmerken diastolische dysfunctie.
4 stadia van klachten van hartfalen
A. Hoog risico: nog geen klachten, maar wel RF voor ontwikkelen van hartfalen als hypertensie, coronairlijden, pos. Familieanamnese
B. Asymptomatisch LV dysfunctie: dankzij compensatiemechanismen nog geen klachten, maar bij nader onderzoek kan bijv. lagere EF gevonden worden
C. Symptomatisch hartfalen: met klachten als vermoeidheid, verminderde inspanningstolerantie en kortademig.
D. Eindstadium hartfalen met ernstige symptomen: steunhart/harttransplantatie nodig.
Diagnostiek hartfalen
Anamnese vragen naar klachten en risicofactoren.
LO: ECG (voor afwijkingen vinden), Holter, inspannings-ECG. Ook echocardiogram
Bloed: BNP bepalen/NT-pro BNP (afbraakproduct BNP), want wordt geproduceerd door myocyten als gevolg van verhoogde wandspanning. Als BNP normaal sluit het hartfalen eigenlijk uit. Kent een negatief voorspellende waarde.
Aanvullend onderzoek voor hartfalen
X-thorax (vergrote hartschaduw), lab, MRI-scan, nucleair perfusie onderzoek (bepalen LV en RV EF voor bepalen kamerfuncties) en hartkatheterisatie
Behandeling hartfalen
Leefregels: water en zoutbeperking, staken alcohol en nicotine gebruik, afvallen, voorkom schadelijk medicijngebruik, compliance optimaliseren en voldoende bewegen.
Medicatie om pre- en afterload te verminderen, contractliteit verbeteren en neurohumorale compensatiemechanisme beïnvloeden
Aangrijpingspunten medicatie van HFrEF
- Preload verlagen: thiazide diuretica bij mild hartfalen en lisdiuretica bij ernstig, aldosteronantagonisten (MRA’s) en veneuze vaatverwijders (nitraten). Ook ACE-remmers/ARB’s, ARNI en SGLT2
- Afterload verlagen: ACE-remmer/ARB of ARNI, nitraten
- Contractiliteit verbeteren: B-blokker, alleen als SV hoog genoeg is. Daarnaast digoxine en fosfodiësteraseremmers.
- Neurohumorale compensatiemechanismen remmen: ACE-remmer, ARB en aldosteronantagonisten remmen RAAS, ARNI, B-blokker, selectieve sinusknoopremmer.
Niet-medicamenteuze behandeling van HFrEF
PCI of CABG, katheterisatie of klepchirurgie. Mogelijk ICD of CRT (draden via venen in beide ventrikels plaatsen).
Behandeling HFpEF
Vooral oorzaak behandelen. SGLT2i en diuretica geven bij groot volume en aldosteronantagonisten verminderen fibrosering van het hart.
Acuut hartfalen
Leidt tot ongeplande opname of urgente behandeling nodig.
Kan hartfalen zijn dat bij iemand voor eerste voorkomt of komt door decompensatie van chronisch hartfalen
Als cardiogene shock: medicatie en mogelijk tijdelijke mechanische ondersteuning. Als geen shock: AO waarbij lab naar BNP en ANP vaak doorslag geven.
Waar moet je opletten bij iemand met hartfalen?
Kijken of iemand nat is of niet, dus vocht vasthouden (oedeem, luisteren etc.) en warm/koud bepalen.
Korte termijn MCS (mechanische ondersteuning)
IABP: via a. femoralis ballonpomp in aorta aanbrengen, blaast op tijdens diastole. Leegpompen tijdens systole dan soort vacuüm effect en ontlast het makkelijker
Impella: via aorta naar LV, zuigt bloed weg en geeft het terug aan aorta, ontlast LV
ECMO: vanuit veneus bloed wegzuigen en met O2 aan hart geven. dit combineren met IABP of impella om LV te ontlasten.
Pathofysiologie HFPEF
Als behouden systolische functie vaak typische comorbiditeiten, zoals hypertensie, DM, pulmonaire hypertensie, nierfalen of overgewicht.
Dyastolische dysfunctie wordt gezien als uiting van systemische inflammatie die gaande is.