PD een pt met een specifieke visuele functie uitval Flashcards
Afferente baan pupilreflex
- welke zenuw
- hoe testen
vs
Efferente baan pupilreflex
- welke zenuwen (2)
- gevolg defect zenuw 1
- gevolg defect zenuw 2
Afferente baan pupilreflex: n. II, getest met RAPD
Efferente baan pupilreflex: parasympaticus (n. III) en sympathicus (grensstreng)
Defect sympathicus–>Horner syndroom
- - - SZS dus vooral bij donkere omgeving
Defect parasympathicus–> nauwe pupil
- - - PZS dus vooral bij lichte omgeving
indirecte reflexen
- hoe wereken ze
- 2 plekken waar visuele info van oog kan komen
- signalen bij licht in 1 pupil
- feedback andere oog?
Indirecte reflexen: werken via aftakkingen van retina vezelbundels
Grootste deel visuele info van oog naar laterale geniculate nucleus Maar deel info komt bij pretectum (= voor pupilreflex)
Licht in 1 pupil–> signaal naar pretectum die kant waar het licht kwam–> 2 bundels naar nuclei Edinger Westphal (1 naar ipsilaterale, 1 naar contralaterale nucleus)–> naar oog
Pupil wat licht ontvangt wordt aanvankelijk kleiner maar na feedback van andere oog dat daar geen licht in schijnt weer groter
Fysiologische anisocorie:
- anisocorie neemt toe in donker vs in licht
Fysiologische anisocorie: als grootte pupilverschil even groot blijft in licht en donker (<2mm)
Anisocorie neemt toe in donker--> probleem sympathicus--> o.a. Horner Anisocorie neemt toe in licht--> probleem parasympathicus
RAPD
- veel of weinig?
- hoe testen
- hoe merk je dit tijdens de test
RAPD: meest voorkomend pupildefect: laesie n. II
Test met swinging flashlight test--> indirecte reflexen testen Als beide ogen het slecht doen is er geen verschil
N. II laesie–> contractie met licht beschenen gezonde pupil (<2mm)–> dilateert als aanpassing op ‘donkere’ aangedane pupil–> licht op andere oog–> gezonde pupil blijft groot omdat er geen communicatie is door n. II defect
veerwreking in V1
- 2 stromen
- wanneer hard of niet vuren
Vanaf V1 lopen neuronen naar versch hersengebieden via dorsale en ventrale stroom
Dorsale stroom: bovenlangs, naar parietaal kwab (MT)–> voor plaats en beweging
Ventrale stroom: onderlangs, naar temporaalkwab (V4)–>voor vorm en kleur
Uit schakeling in V1 kunnen cellen uit prim visuele schors de oriëntatie halen:
- als stimulatie aanwezig–> hard vuren,
- als stimulatie afwezig–> niet vuren
Kolomstructuur in V1
- waar komt info binnen
- oculaire ddominantie kolom
- functionelee eenheid
- wanneer komt beeld samen
Info komt binnen in laag 4 visuele cortex
Oculaire dominantie kolom: zelfde voorkeur voor oog, receptieve veld en oriëntatie
Functionele eenheid: verzameling kolommen in de cortex die versch voorkeuren van een stimulus eigenschap van een stukje visueel veld verwerken, dus dosering van het beeld in kleine brokjes–> beeld gesplitst, afh van oriëntatie en verwerking
In hersenen komt het beeld nergens meer samen, maar door retinotopische schets van het hele visuele veld zie je toch 1 beeld
Stimulus die het harste ‘roept’ is degene waar het brein naar luistert–> die zie je
kolomstructuur
samenvatting V1
Specifiek functieverlies a.g.v. probleem in ventrale stroom (richting temporaalkwab)
- hemi-achromatopsie
- prosopagnosia
- pareidolia
Hemi-achromatopsie: laesie in V4–> halfzijdig geen kleur zien/ eenzijdige kleurenblindheid: kegeltjes en staafjes doen het wel maar info niet verwerkt in V4
Prosopagnosia: laesie fusiforme gyrus ventraal temporaal–> gezicht niet herkennen
Pareidolia: psychische verschijnsel waarbij iemand een zodanige interpretatie van waarnemingen heeft, dat hij hierin herkenbare dingen denkt waar te nemen (bijv zien van gezichten in andere objecten zoals stopcontact), je ziet dan eerst het gezicht en daarna zie je pas dat het bijv een kraan is
Specifiek functieverlies a.g.v. probleem in dorsale stroom (richting parietaalkwab)
- akinetopsia
Akinetopsia: laesie in M5/V5–> bewegingsblindheid: je ziet bewegingen niet meer want bewegende beelden worden niet meer automatisch aan elkaar geplakt–> lastig inschatten of deze meenseen nog kunnen oversteken bijv of wanneer glas vol is geschonken
sensatie vs perceptie
Lichaam verwerkt verschillende aspecten van een visuele stimulus gescheiden maar het geheel wordt waargenomen
Sensatie: stimulus die op het oog valt
Perceptie: wat er wordt waargenomen