Musculo-skeletaal systeem Flashcards

1
Q

Welke drie types skelet zijn er?

A
  • Hydroskelet
  • Exoskelet
  • Endoskelet (axiaal en appendiculair)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vind je het hydroskelet voornamelijk?

A

In invertebraten met zachte lichamen, zowel terrestrisch (aards) als aquatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is het hydroskelet een resultaat van?

A

De interne druk vd lichaamsvloeistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de musculoskeletale beweging in wormen?

A

Betreft circulaire en longitudinale spieren rond een centrale, met vloeistof gevulde, holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is peristaltische beweging?

A

Een golf van circulaire, gevolge door longitudinale spiercontracties bewegen de vloeistof in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het resultaat van peristaltische beweging?

A

(De worm) beweegt zich voorwaarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het exoskelet?

A

Een stevige structuur die het lichaam omsluit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor dient het exoskelet?

A

Biedt bescherming voor interne organen en een aanhechtingsplaats voor de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de cuticula?

A

‘Opperhuid’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat de cuticula uit bij Arthropoda (geleedpotige, exoskelet)?

A

Bestaat onder meer uit chitine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is ecydsis?

A

Vervelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar dient het endoskelet oppervlak voor?

A

Spieraanhechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat voor (Endo)skelet hebben Echinodermata (stekelhuidigen)?

A

Een calciet skelet: ossicula (kalkrijke plaatjes en stekels) + stekels uit calciumcarbonaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar bestaat het endoskelet voor vertebraten (chordaten) uit?

A

Been (calciumfosfaat) en/of kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is sterker: been of kraakbeen?

A

Been is sterker, en minder flexibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen chitine en been/kraakbeen?

A

Been/kraakbeen is levend weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke twee soorten ‘skelet’ valt onder het vertebraten endoskelet?

A

Axiaal skelet en appendiculair skelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het axiaal skelet?

A

Vormt de lichaamsas + verstevigt het lichaam en beschermt inwendige organen
(schedel, ruggenwervels, ribben en sternum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat vormt het appendiculair skelet?

A

Set van ledematen (armen, vleugels, poten) en hun geassocieerde pectorale (schouder) gordel (voorpoten) of pelvische (bekken) gordel (achterpoten)

Schoudergordel met voorpoten, bekkengordel met achterpoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Benoem de groepen wervels van boven naar beneden van onze ruggengraat

A
Cervicale wervels
Thoracale wervels
Lumbale wervels
Sacrale wervels
Staart wervels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is ‘been’?

A

hard, maar veerkrachtig bindweefsel

uniek voor vertebraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Op welke twee manieren kan been geclassificeerd worden?

A

O.b.v. fundamentele manier van ontwikkeling

  • Intramembranaire ontwikkeling (eenvoudig)
  • Endochondrale ontwikkeling (complex)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef een voorbeeld van welke beenderen bij intramembranaire ontwikkeling horen?

A

Externe beenderen schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef een voorbeeld van beenderen die bij endochondrale ontwikkeling horen?

A

Beenderen die diep in het lichaam liggen (wervels, ribben, beenderen schouders en bekken etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de 6 stappen waaruit de intramembranaire beenontwikkeling bestaat (belangrijk! veel rode begrippen!)

A
  1. Ongedifferentieerde mesenchymale cellen (PMCs)
  2. Osteoblasten tussen collageenvezels, secreteren enzymes zodat collageenmatrix calcificeert (calciumhydroxyapatiet)
  3. Sommige cellen worden gevangen in de beenmatrix en
  4. Veranderen in osteocyten in lacunae
  5. De cellen communiceren via canaliculi
  6. Osteoclasten breken de beenmatrix af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe begint de endochondrale beenontwikkeling?

A

Als klein kraakbeenmodel, een toevoeging been aan het kraakbeen (beenkraag - later periosteum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is periosteum?

A

Een membraan dat rondom de buitenkant van alle botten zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat gebeurt er met de beenkraag in de endochondrale beenontwikkeling?

A

Calcifieert, analoog aan intramembranaire ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat wordt er gedaan met het inwendig kraakbeen na de calcifiëring van beenkraag? (endochondrale beenontwikkeling)

A

Inwendig kraakbeen wordt vervangen door been (verbeningsventrum) + bloedvaten komen via het periosteum in het verbeningscentrum dat ook calcificeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de epifyses?

A

Uiteinde vh pijpbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat gebeurt er in het bot na de ontwikkeling van epifyses?

A

Opvulling tussen beenoppervlakken, gewrichtskraakbeen - epifyse plaat

32
Q

Vanuit waar groeien beenderen in de lengte?

A

Epifysale plaat

33
Q

Hoe groeien beenderen in de breedte?

A

Toevoeging been juist onder het periosteum (membraanlaag) - osteoclasten uitholling mergholte

34
Q

Doorloop kort de endochondrale beenontwikkeling (net alle stappen apart gehad)

A
  1. Begin als klein kraakbeenmodel
  2. Toevoeging been aan kraakbeen (beenkraag - later periosteum)
  3. Calcifiëring in beenkraag, analoog aan intramembranaire ontwikkeling
  4. Vervangen vh inwendig kraakbeen door been (verbeningscentrum)
  5. Bloedvaten komen via het periosteum in het verbeningscentrum dat ook calcificeert
  6. Na ontwikkeling epifyses: opvulling tussen beenopp. epifyse plaat
  7. Beenderen groeien in lengt en breedte
35
Q

Uit welke drie soorten been bestaat de beenstructuur?

A
  • Compact been: buitenste Deense laag
  • Mergbeen: omgeeft de interne merkholte, bevat beenmerg
  • Sponsachtig been: honingraat structuur, vormt de epifyses binnen een dik omhulsel van compact been
36
Q

Wat is het endosteum?

A

Dun weefsel dat merkholte omgeeft zonder collageen vezels, met mesenchymcellen (die ongedefinieerde ‘start’cellen)

37
Q

Wat is de beenstructuur in de meeste zoogdieren?

A

Vasculaire (+ endochondrale) beenderen met osteocyten (cellulaire beenderen) en kanalen van Havers (hoofdbloedvat)

38
Q

Waarom worden de beenderen met osteocyten cellulaire beenderen genoemd?

A

Osteocyten zijn cellen, waaruit de beenderen zijn opgebouwd (dit is ter verduidelijking voor mijzelf)

39
Q

Wat voor beenstructuur zitten er in vogels en vissen?

A

Avasculaire beenderen zonder osteocyten (acellulaire beenderen)

40
Q

Wat houdt been ‘hermodellering’ in?

A

Dat als er een kleine kracht op beenderen wordt gezet, het geen groot effect heeft. Maar een grote, frequente kracht hermodellering initieert door osteoblasten. Hydroxyapatiet matrix deformeren (bot wordt dikker, steviger, doordat er vaak veel kracht op komt te staan)

41
Q

Wat is osteoperosis?

A

Een aandoening in het bot wat voor grotere gaten in het sponsachtig been zorgt: gevolg hiervan is dat het bot fragieler is en sneller breekt

42
Q

Wat zijn gewrichten?

A

‘articulaties’, plaatsen waar beenderen aan elkaar hechten

43
Q

Welke drie soorten gewrichten hebben we?

A
  • Onbeweegbare gewrichten (naden die beenderen schedel verbindt, continue gewrichten)
  • Licht beweegbare gewrichten
  • Volledig beweegbare gewrichten (m.b.v. vloeistof, bv vingergewrichten)
44
Q

Wat maakt licht beweegbare gewrichten mogelijk?

A

Bind- en kraakbeenweefsel

  • Kraakbeenverbindingen tussen wervels
  • Verbinding schrale wervels en bekkengordel in vertebraten
45
Q

Waar zijn de skeletspieren aan aangehecht?

A

het periosteum vd beenderen, dit kan direct of via pezen (tendons)

46
Q

Wat is agonist in context van skeletspieren?

A

Spiergroepen die dezelfde actie veroorzaken

47
Q

Wat is antagonist in context van skeletspieren?

A

Spiergroep die tegengestelde beweging veroorzaakt

48
Q

Waaruit bestaat elke skeletspier?

A

Uit verschillende bundels van spiervezels (ook bloedvaten en zenuwen)

49
Q

Waaruit zijn spiervezels opgebouwd?

A

Uit een bundel van 4 tot 20 myofibrillen

50
Q

Waaruit bestaat elke myofibril?

A

Een aantal myofilamenten (actine-myosine)

51
Q

Wat is actine-myosine?

A

Actine is een eiwit dat onderdeel is van spierweefsel en dat samen met myosine spiersamentrekking mogelijk maakt

52
Q

Uit welke onderdelen bestaat de structuur van een skeletspier? (alleen maar rode begrippen!)

A
  • A band
  • H band
  • I band
  • Sacromeer
53
Q

Wat is de A band?

A

Opeengestapelde dunne en dikke myofilamenten, donkere banden (in het plaatje?)

(De plaats waar de dikke en dunne myofilamenten op elkaar liggen, zijn opgestapeld)

54
Q

Wat is de H band?

A

Centrum vd A band, enkel bestaande uit dikke myofilamenten

55
Q

Wat is de I band?

A

Bestaan enkel uit dunne myofilamenten, lichte banden (in het plaatje), verdeeld in twee helften door een proteïneschijf, de Z-lijn

56
Q

Wat is sarcomeer?

A

Afstand tussen twee Z-lijnen, kleinste eenheid van spiercontractie

(Note to self: bekijk nog even het plaatje dat hierbij staat, slide 36 van deze set)

57
Q

Waaruit bestaan de dunne filamenten?

A

Een dun filament bestaat uit twee actie proteineketens rond elkaar gewikkeld in een helix

58
Q

Waaruit bestaan de dikke filamenten?

A

Opeenstapeling van verschillende myosine subunits

59
Q

Waaruit bestaat myosine?

A

Uit twee rond elkaar gewonden polypeptideketens

Elke keten eindigt met een bolvormige kop

60
Q

Wat zijn de drie kenmerken die gaan over de contractie vd skeletspier?

A
  • Myofibrillen contraheren en worden korter
  • Myofilamenten zelf verkorten niet
  • Dikke en dunne filamenten glijden over elkaar
61
Q

Wat houdt ‘glijdend filament mechanisme’ in?

A
  • Z-lijnen komen dichter
  • I en H banden worden korter
  • A band verandert niet in grootte (dikke, myosinefilamenten verschuiven niet)
62
Q

Zet de stappen die bij de contractie-relaxatie cyclus horen uiteen

A
  1. Hydrolyse (=splitsing) van ATP in ADP en Pi (fosfaat) door myosine: hoge energie-configuratie myosinekop
  2. ADP en Pi blijven gebonden aan de myosinekop die bindt met actie ‘cross-bridge’ formatie
  3. Myosine voert een kracht(inkorting)stoot uit, waarbij het de ADP en Pi loslaat en terug in de oorspronkelijke configuratie komt (daardoor trekt het het actigefilament naar het centrum vd sarcomen)
  4. ATP bindt aan de myosinekop zodat het het actie weer loslaat

Cyclus blijft doorlopen zolang de spier gestimuleerd wordt om te contraheren (‘touwtrekbeweging’)

63
Q

Geef nu in eigen woorden wat er gebeurt in de contractie-relaxatie cyclus

A

ATP wordt gesplitst in ADP en Pi, aanhechtingsplaatsen bij actine worden ge-deblokkeerd waardoor myosine aan actine kan binden. De ‘koppen’ van myosine verplaatsen het myosine filament, als dit aan beide kanten gebeurt dan wordt de afstand kleiner/ingekort. Als deze ‘stoot’ is gebeurt wordt de aanhechtingsplaats weer los gelaten door ATP. Dan zijn we weer bij het begin dat ATP er is

64
Q

Waardoor kunnen de myosinekoppen niet binden met actine in rust?

A

Omdat de aanhechtingsplaatsen zijn geblokkeerd door tropomyosine (tropomyosine is een lange streng die over de aanhechtingsplaatsen van actie heen ligt)

65
Q

Waardoor moet tropomyosine verwijderd worden voordat een spier kan contraheren? + waardoor wordt dit proces gereguleerd?

A

Door troponine + gereguleerd door Ca2+ niveau in cytoplasma vd spiervezel, dat wordt afgegeven door zenuw die de spier aanzet n.a.v. actiepotentiaal

66
Q

Beschrijf in twee stappen wat er gebeurt bij de contractie van een skeletspier in context van Ca2+

A
  1. Bij lage Ca2+ niveaus, blokkeert tropomyosine de aanhechtingsplaatsen voor myosine (spier in rust)
  2. Bij hoge Ca2+ niveaus, bindt Ca2+ aan troponine. Tropomyosine wordt verplaatst zodat myosine aan actine kan binden
67
Q

Wat zijn de stappen voor het vrijzetten van Ca2+? (‘contractie na stimulatie door motorneuronen’ staat op de slide)

A
  1. Acetylcholine in de neuro musculaire junctie - synaps (motorische eindplaat)
  2. Spiervezelmembraan (sarcolemma) wordt gedepolariseerd
  3. Depolarisatie wordt geleidt tot diep binnen in de spiervezels door de T-tubuli
  4. Stimuleert vrijzetting Ca2+ van sarcoplasmatisch reticulum
68
Q

Wat is twitch en wat geeft de aanleiding?

A
Twitch: snelle en korte contractie
Elke zenuwimpuls (elektrische stimulus) geeft hier aanleiding toe
69
Q

Wat is summatie?

A

Een cumulatieve respons wanneer een tweede ‘twitch’ kort volgt op de eerste

70
Q

Wat is tetanus?

A

Wanneer er geen relaxatie is tussen ‘twitches’ -> aanhoudende contracties -> normale spiercontractie in het lichaam

(summatie van twitches geeft eerst onvolledige tetanus en daarna volledige tetanus, als er genoeg wordt gegeven. Vergelijkbaar met drempelwaarde voor actiepotentiaal)

71
Q

Welke twee types spiervezels kunnen worden onderscheiden o.b.v. contractiesnelheid?

A
  1. Trage-twitch, type I-vezels

2. Snelle-twitch, type II-vezels

72
Q

Wat zijn de kenmerken van trage-switch, type I-vezels?

A
  • Rijk aan capillairen, mitochondriën en myoglobine pigment (rode vezels)
  • Kunnen actie lang volhouden, aerobe ademhaling
73
Q

Wat zijn de kenmerken van snelle-twitch, type II-vezels?

A
  • Arm aan (weinig) capillairen, mitochondriën en myoglobine (witte vezels)
  • Aangepast om snel kracht te genereren, anaerobe ademhaling
74
Q

Wat zijn de drie kenmerken van intermediaire-twitch?

A

relatief snel, oxidatief, relatieve volhouding

75
Q

Welke zes soorten spieren zitten er in ons lichaam?

A

Circulair, convergent, multipennate, parallel, bipenaten, unipennaten