Diversiteit en evolutie van bouwplan Flashcards

1
Q

Wat zijn de zes belangrijkste kenmerken van Animalia?

A
  1. Meercellig en hebben meer dan één celtype
  2. Heterotroof
  3. Geen rigide celwanden
  4. Bewegen zich actief voort
  5. (meeste) kunnen zich seksueel voortplanten
  6. Doorlopen blastulastadium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de drie bijkomende kenmerken van Animalia?

A
  1. Grote diversiteit in vorm
  2. Grote diversiteit in habitat
  3. organisatie in cellen en weefsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt heterotroof in?

A

Dat dieren andere organismen moeten opnemen voor voeding, als bron van energie en organische moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke drie vormen Heterotroof zijn er?

A
  1. Herbivoren
  2. Carnivoren
  3. Detrivoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat eten herbivoren?

A

Autotrofen (plantjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat eten carnivoren?

A

Andere heterotrofen (= dieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat eten detrivoren?

A

Decomposerende, dode organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe/op welke manier zijn multicellulaire dieren gerangschikt?

A

in weefsels en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke multicellulaire dieren zijn, als enige, niet gerangschikt in weefsels?

A

Sponzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het voordeel voor dieren dat ze geen celwand hebben?

A

Ze zijn daardoor flexibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor worden cellen samengehouden bij dieren als zij geen celwand hebben?

A

Extracellulaire structurele proteïne zoals collageen, ook intracellulaire juncties (contactoppervlak)

(Plasmamembraan?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan het dat de meeste dieren kunnen bewegen?

A

Door de ontwikkeling van spieren en zenuwstelsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn haploïde gameten?

A

het hebben van 1 paar van ieder chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar gaat zygote over?

A

De levenscyclus van geslachtelijke voortplanting, het eerste, eencellige stadium, vlak na de versmelting van haploïde gameten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke vier bestaansproblemen zijn voor alle dieren hetzelfde?

A
  1. Verkrijgen voedsel en zuurstof
  2. Verwijderen afvalstoffen
  3. Homeostase (Evenwicht water- en zoutbalans)
  4. In stand houden van soort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent invertebraat?

A

Geen vertebra of wervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar is de oplossing voor de bestaansproblemen afhankelijk van?

A

Morfologie (studie vorm + bouw van organismen)/ fysiologie (anatomie + bouw) in combi met:

  • Milieu (aquatisch vs terrestrisch)
  • Afmeting (groot vs klein)
  • levenswijze (sessiel vs vrijlevend)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de vijf basiskenmerken/sleutelelementen in de evolutie van de dieren? (BELANGRIJK!)

A
  1. Weefsels
  2. Symmetrie
  3. Lichaamsholte
  4. Ontwikkeling
  5. Segmentatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke twee groepen krijg je n.a.v de ontwikkeling van weefsels? (1e basiskenmerk)

A

Parazoa en Eumetazoa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat valt onder de groep Parazoa?

A

Sponzen, eenvoudigste dieren

  • Geen gedefinieerde weefsels en organen
  • Komen voor als celaggregaten (samenklonteren van cellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat valt onder de groep Eumetazoa?

A

Alle andere dieren

  • gescheiden en goed afgelijnde weefsels
  • irreversibele differentiatie voor de meeste celtypes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen de groepen Parazoa en Eumetazoa?

A

Parazoa’s hebben geen weefsels, Eumetazoa wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Eumetazoa vertonen symmetrie, welke twee hoofdtypes van symmetrie zijn er? (2e basiskenmerk ‘symmetrie’)

A

Radiaal en Bilateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe ziet radiale symmetrie eruit? + geef een voorbeeld

A

Lichaamsdelen zitten rond een centrale as, zoals bij kwallen of koralen (Cnidaria)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe ziet bilaterale symmetrie eruit? + geef een voorbeeld

A

Linker en rechterhelft zijn spiegelbeeld, slangen en schildpadden (Reptilia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de drie evolutionaire voordelen van bilaterale symmetrie?

A
  1. Concentratie specifieke organen op verschillende plaatsen (sensorisch anterior)
  2. Cephalisatie (evolutie specifieke hersenregio)
  3. Grotere en directionele mobiliteit (doorheen milieu)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Uit welke drie kiemlagen bestaan de meeste dieren? + waar zijn ze gesitueerd + een voorbeeld. (3e kenmerk, lichaamsholte)

A

Ectoderm -> buitenste (zenuwstelsel en huid)
Mesoderm -> middelste (spieren en skelet)
Endoderm -> binnenste (spijsvertering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke dieren bestaan niet uit drie kiemlagen?

A

Sponzen, die hebben er geen, en Cnidaria (die hebben enkel ectoderm en endoderm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een lichaamsholte?

A

Ruimte omgeven door mesoderm gevormd tijdens de ontwikkeling

30
Q

Waarvoor dient een lichaamsholte? (3)

A
  • Ondersteunt weefsels
  • verdeelt materialen over lichaam
  • is plaats voor complexe ontwikkelingsinteracties
31
Q

Welke drie basistypes van bouwplan zijn ontstaan bij bilateralia?

A
  1. Achoelomata
  2. Pseudocoelomata
  3. Coelomata
32
Q

Wat is de opbouw van Acoelomata? + geef een voorbeeld

A

hebben geen lichaamsholte
ruimte tussen Meso- en endo- is opgevuld met cellen en organisch materiaal
Platwormen

33
Q

Wat is het bouwplan van Pseudocoelomata? + geef een voorbeeld

A

Hebben een pseudocoel tussen Meso- en endoderm (ruimte tussen Meso en endoderm)
Rondwormen

34
Q

Wat is het bouwplan van Coelomata? + geef een voorbeeld

A

Vloeistof/gas bevattende lichaamsholte, volledig omgeven met mesoderm
Annelid

35
Q

Wat is een coeloom?

A

Een lichaamsholte die volledig omgeven is met mesoderm

36
Q

Waar dient het circulair systeem bij coelomata voor?

A

De aanvoer van nutriënten en zuurstof

De afvoer van afvalproducten en CO2

37
Q

Welke twee soorten circulair systeem kunnen coelomata hebben?

A
  • Open circulair systeem

- Gesloten circulair systeem

38
Q

Hoe ziet een open circulair systeem eruit?

A

Bloed stroomt van vaten in sinussen, vermengt met lichaamsvloeistof, komt terug terecht in vaten op andere plaats in het lichaam

39
Q

Hoe ziet een gesloten circulair systeem eruit?

A

Bloed beweegt voortdurend in vaten, fysisch gescheiden van lichaamsvochten: sneller en efficiënt transport mogelijk

40
Q

Wat Is het basispatroon van embryonale ontwikkeling in bilateria? (4e kenmerk, patronen van ontwikkeling)

A
  • Mitotische celdeling van ei vormen bal van cellen: Blastula
  • Blastula stulpt in om tweelagige bal te vormen met een:
    Blastuporus + Archenteron
41
Q

Wat is een blastoporus?

A

Opening naar de buitenwereld

42
Q

Wat is een archenteron?

A

Primitieve darm

43
Q

Onder welke twee groepen kunnen bilateria onderverdeeld worden?

A

Protostomen (oermondigen) en Deutrosomen (nieuwmondigen)

44
Q

Wat zijn de kenmerken van protostomen? (2) + geef een voorbeeld

A
  • Mond ontwikkelt eerst vanuit blastoporus
  • anus (indien aanwezig) ontwikkelt later uit blastoporus of ander deel vd embryo

(Platwormen, nematoden, anneliden, mollusken, arthropoden)

45
Q

Wat zijn de kenmerken van Deutrostomen? + geef een voorbeeld

A
  • Anus ontwikkelt eerst uit blastoporus
  • mond ontwikkelt uit een ander deel vd embryo

(Bij chordaten en echinodermaten)

46
Q

Op welke drie embryologische kenmerken verschillen deutrostomen van protostomen?

A
  • Klievingspatroon
  • Ontwikkelingsbestemming van cellen
  • Organisatie van het coeloom
47
Q

Wat is het precieze verschil tussen protostomen en deutrostomen in klievingspatroon?

A

P -> Spirale klieving (schuin naar boven)

D -> Radiale klieving (recht naar boven)

48
Q

Wat is het precieze verschil tussen protostomen en deutrostomen in ontwikkelingsbestemming van cellen?

A

P -> al vanaf eerste deling ligt bestemming vast + na afsplitsing kan het niet uitgroeien tot individu
D -> eerste celdeling geeft identieke dochtercellen, bestemming is nog niet bepaald + bij afsplitsing kan het uitgroeien tot volwaardig individu

49
Q

Wat is het precieze verschil tussen protostomen en deutrostomen in organisatie van het coeloom?

A

P -> Ontwikkelt eenvoudig en direct uit mesoderm

D -> ontwikkelt indirect uit archenteron (primitieve darm) door invaginatie (instulping)

50
Q

Waar gaat de evolutie van segmentatie over? (5e kenmerk)

A

Het opdelen van het lichaam in verschillende ‘stukjes’ (segmenten)

51
Q

Wat zijn de twee voordelen van segmentatie?

A
  • Laat rundante orgaansystemen toe (overtollig, zoals bij Annelida: elk segment bevat alles waardoor schade niet fataal is)
  • Laat meer efficiënte en flexibele beweging toe (omdat elk segment apart kan bewegen)

(Segmentatie verscheen meerdere malen tijdens de evolutie van dieren)

52
Q

Waar ligt segmentatie aan de basis van?

A

Organisatie

vertebraten: ruggengraat, spieren zijn gesegmenteerd

53
Q

Waar is de traditionele classificatie van dieren op gebaseerd?

A

Op gelijkaardige morfologische kenmerken en embryonale ontwikkeling

54
Q

Wat zijn metazoa?

A

Multicellulaire dieren (dus alle dieren)

55
Q

In welke twee hoofdtakken werden metazoa origineel verdeeld?

A

Parazoa en Eumetazoa

56
Q

Welke twee groepen behoorde origineel onder de groep eumetazoa?

A

Di(plo)blastisch -> twee kiemlagen (Cnidaria of neteldieren)

Tri(plo)blastisch -> drie kiemlagen

57
Q

Waar is de actuele classificatie van dieren op gebaseerd?

A
Unieke gensequenties (om clusters verwante groepen (clades) aan te duiden)
O.b.v. rRNA gegevens
58
Q

Wat was het gevolg van de nieuwe classificatie obv rRNA gegevens?

A

Nieuwe indeling in spiralia en ecdyzoa

De twee groepen voortgekomen uit protostome ontwikkeling

59
Q

Wat is het kenmerk van de groep spiralia?

A

Groeien continu door toename van lichaamsomvang (spiraalvormige klieving)

60
Q

Welke twee groepen behoren bij spiralia?

A

Lophotrochozoa (vooral coelomata vb annelida)

Platyzoa (vooral acoelomata)

61
Q

Wat is het kenmerk van de groep ecdyzoa?

A

Groeien stapsgewijs via vervelling (Hard exoskelet)

62
Q

Welke twee groepen behoren bij ecdyzoa?

A

Nematoda (rondwormen)

Arthropoda (insect, crustacea)

63
Q

Wat is de volgorde van de hiërarchie van Linnaeus? (begin bij groot)

A
Domein
Rijk
Phylum
Klasse
Orde
Familie
Genus
Species
64
Q

Hoe heet het phylum van de sponzen?

A

Porifera

65
Q

Wat zijn de kenmerken van de lichaamsbouw van sponzen? (6)

A
  • Verschillende celtypes, geen weefsels
  • Cellen zijn totipotent
  • Geen tot weinig lichaamssymmetrie
  • Adult sessiel, larven vrijzwemmend
  • 95% vd soorten is marien
  • Osculum
66
Q

Wat betekent totipotent?

A

Mogelijkheid om van één enkele cel, dmv mitotische deling, alle cellen te kunnen vormen die een individu bezit
Differentiatie - dedifferentiatie - redifferentiatie

67
Q

Wat is een osculum?

A

Een soort holle zak met uitstroomopening

68
Q

Waaruit is de lichaamswand van een spons opgebouwd? (6)

A
  • Poriën of ostia
  • binnenste rij choanocyten (flesvormige cellen met flagellum)
  • buitenste rij afgeplatte cellen (epitheliale wand)
  • Daartussen gelatineuze matrix (mesofyl, bevat amoeboeide cellen)
  • Spicula uit calcium carbonaat (extra stevigheid)
  • Spongine vezels
69
Q

Hoe heet het phylum voor neteldieren?

A

Cnidaria

70
Q

Wat zijn de kenmerken van de lichaamsopbouw van neteldieren (Cnidaria)? (4)

A
  • Radiale symmetrie (mond + geen anus)
  • Opgebouwd uit weefsels (2 kiemlagen)
  • Geen organen, sensorische cellen
  • Twee vormen: Meduse en poliep
71
Q

Wat is meduse?

A

vrijzwemmend, schijf of paraplu vorm met tentakels rond mond aan 1 zijde

72
Q

Wat is poliep?

A

Sessiel, solitair of koloniaal, lichaamsopening tegelijk mond en anus, omringd door tentakels