Deutrostomen deel 1 Flashcards

1
Q

Hoe heet het phylum voor stekelhuidigen?

A

Echinodermata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke dieren horen bij stekelhuidigen? (5)

A

Zeesterren, zeekomkommers, slangsterren, zeeëgels, zeelelies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar leven stekelhuidigen?

A

Uitsluitend in zeewater, deels sessiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Larve zijn bilateraal symmetrisch, adult (Penta)radiaal symmetrisch. Wat gebruik je als referentiepunt?

A

Door geen kop/staart: mond als referentiepunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de acht kenmerken van lichaamsopbouw van stekelhuidigen?

A
  • Endoskelet (harde kalkplaten onder epidermis)
  • Bilateraal symmetrisch (als larve)
  • longitudinale en circulaire spieren onder huid
  • Ambulacraal systeem (watervatenstelsel)
  • Groot coeloom met complex tubussysteem
  • Open bloedsomloop (circulair kanaal, 5 radiale vertakkingen)
  • Zenuwstelsel zelfde symmetrie (geen hersenen)
  • Spijsvertering: thv maag en spijsverteringsklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bevat het endoskelet?

A

Harde kalkplaten onder epidermis, bevat duizenden neurosensorische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het ambulacraal systeem?

A

Watervatenstelsel: ringkanaal met 5 radiale kanalen (zijkanalen met ambulacraalvoetjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt het amulacraal systeem?

A

Madrepoorplaat -> steenkanaal: brengt water naar ringkanaal

zijkanalen eindigen in ambulacraalvoetjes met ampulla (voetblaasjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarin speelt het groot coeloom met complex tubussysteem een rol?

A

in de circulatie en respiratie via papulae (kieuwblaasjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een Papula?

A

kieuw van een stekelhuidige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van het thema ‘lichaamsfuncties’: hoe werkt de ademhaling bij stekelhuidigen?

A

Via ambulaceraalvoetjes en papulae (kieuwblaasjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Van het thema ‘lichaamsfuncties’: Via wat gaat de excretie van stekelhuidigen?

A

Papulae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn nog drie kenmerken van lichaamsfuncties van stekelhuidigen?

A

Collageen weefsel onder huid, sterk regeneratievermogen, autotomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt regeneratievermogen in?

A

Kunnen herstellen van beschadigd weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is autotomie?

A

Het vermogen om lichaamsdelen af te werpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van het thema ‘lichaamsfuncties’: hoe werkt de voortplanting bij stekelhuidigen?

A
  • Soms aseksueel via splitsing

- Meestal sexueel: gescheiden geslacht, externe bevruchting en ontwikkeling, larve ondergaat metamorfose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor skelet hebben ze als een endoskelet hebben?

A

Een inwendig skelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is opmerkelijk aan het regeneratievermogen van zeesterren?

A

Dat ze niet altijd in dezelfde proporties terugroepen, soms kan het veel groter/kleiner/met meer poten teruggroeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke vijf klassen kun je zeesterren onderverdelen? (vlgms hoef je er maar 1 of 2 vb te kennen voor het tt)

A
  1. Zeesterren (Asteroidea)
  2. Slangsterren: brokkelsterren (Ophiuroidea)
  3. Zee-egels + zanddollars (Echinoidea)
  4. Zeekomkommers (Holothuroidea)
  5. Zeelelies + veersterren (Crinoidea)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de embryologie van deutrostomen?

A

16 cellen -> blastula (Met blastocoel) -> vroege gastrula (met blastoporus en archenteron) -> uitstulping coeloomzakjes uit endoderm -> afsnoering coeloomzakjes

(Komen hier nog in een andere week op terug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de vier kenmerken van slangsterren (Ophiuroidea)?

A
  • Geen anus
  • Voetjes geen locomotief-functie maar gebruikt voor voeding
  • Gebruiken armen voor ‘rollen’
  • Nachtdieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat kunnen vier mogelijkheden zijn waar we stekelhuidigen voor ‘toepassen’?

A
  • Als voedselbron (zeekomkommers, zee-egels)
  • principe vd zuignap
  • autotomie en regeneratievermogen
  • Zee-egel belangrijk voor diermodel in ontwikkelingsbiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kunnen vier mogelijkheden zijn waar we stekelhuidigen voor ‘toepassen’?

A
  • Als voedselbron (zeekomkommers, zee-egels)
  • principe vd zuignap
  • autotomie en regeneratievermogen
  • Zee-egel belangrijk voor diermodel in ontwikkelingsbiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vul in:

Chordaten of chordadieren zijn … coelomaten met een ….skelet

A

Chordaten of chordadieren zijn deutrostomen coelomaten met een endoskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de vijf kenmerken van Chordata (lichaamskenmerken in ontwikkeling)? (Belangrijk!)

A
  1. Dorsale zenuwstreng
  2. Notochord (chords dorsalis)
  3. Kieuwzakjes of -spleten
  4. Postnatale staart
  5. Myomeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat wordt gevormd uit de dorsale zenuwstreng?

A

Hersenen en ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat doet de notochord (chroda doralis)?

A

Verleent steun en maakt beweging mogelijk

soms enkel in larvaal stadium, wordt vervangen door wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de kieuwzakjes of -spleten en hoe wordt dat ookwel genoemd?

A

Instulping van ectoderm maken contact met instulpingen van endoderm (ookwel: farynx)
soms enkel in larvaal stadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn Myomeren? + hoe worden ze ook wel genoemd?

A

Spieren gerangschikt in gesegmenteerde banden, ookwel: semieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de drie subphyla van Chordata?

A
  1. Urochordata = Tunicata (manteldieren)
  2. Cephalochordata (lancetvisjes)
  3. Somatochordata = Vertebrata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke van de subphyla van Chordata zijn niet-vertebraten?

A

Urochordata (=tunicata, manteldieren) + Cephalochordata (lancetvisje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat voor dieren zijn Tunicaten (subphylum Urochordata)? en geef een voorbeeld

A

Het zijn mariene dieren, bv zakpijpen, slapen en mantelvisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de kenmerken van Tunicaten?

A
  • Larven zijn kikkervisachtig, vrijzwemmend, eten niet
  • Larven bezitten zenuwstreng en notochord, enkel in staart gedeelte
  • Adulten verliezen staart en notochord (dus ondergaan metamorfose)
  • Adulten zijn immobiele filtervoeders, lichaam omgeven door cellulosewand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe wordt de cellulosewand om Adulten tunicaten genoemd?

A

Tunica of mantel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het meest prominente voorbeeld voor het subphylum cephalochordata?

A

Lancetvisje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de kenmerken van het lancetvisje?

A
  • Zijn lancetvormige dieren met ingegraven staart
  • bezitten zenuwstreng + notochord over heel lichaam en heel leven
  • Hoofd niet goed onderscheiden, huid doorzichtig
  • voeden met plankton door cili-gegenereerde stromen
  • hebben meer kieuwspleten dan vissen
  • Staan kortst bij vertebraten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn vertebraten? en onder welk subphylum vallen ze?

A
Vertebraten: chordaten met wervelkolom
subphylum somatochordata (vertebrata)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waar rond ontstaat de wervelkolom bij vertebraten?

A

Ontstaan rond embryonale notochord, enkel in lichaam (= somato-chordata)

39
Q

Wat is de algemene lichaamsopbouw van vertebraten?

A
  1. Wervelkolom
  2. Kop/schedel
  3. Neurale crestcellen
  4. Interne organen
  5. Endoskelet
40
Q

Waarvoor dient de wervelkolom bij vertebraten?

A

Omsluit en beschermt de dorsale zenuwstreng of neurale buis

41
Q

Omschrijf de kenmerken van kop/schedel van vertebraten?

A

onderscheiden en goed gedefinieerde kop, bevat hersenen en sensorische organen en is omgeven door een schedel

42
Q

Hoe worden vertebraten met schedel genoemd?

A

Craniata

43
Q

Wat zijn de neurale crestcellen?

A

Unieke groep van embryonale cellen die vele vertebraat-structuren vormen

44
Q

Wat omvat de ‘interne organen’ van vertebraten?

A

Lever, nieren, endocriene klieren, hard en een gesloten bloedsomloop

45
Q

Waaruit bestaat het endoskelet? + waar dient het voor?

A

Uit kraakbeen of been

maakt extreme groei en bijzondere bewegingen mogelijk

46
Q

Vertel in 4 zinnen de evolutie van vis naar zoogdieren

A
  1. Vissen met kaken werden dominant
  2. Hun opvolgers, de amfibieën veroverden het land
  3. Reptielen vervingen hen omdat ze beter aangepast waren aan het landleven
  4. Deze hebben geleid tot het ontstaan van vogels en zoogdieren
47
Q

Wat is de classificatie van vertebrata? (5 klassen)

A
  1. ‘vissen’
  2. Amphibia (amfibieën)
  3. ‘reptielen’
  4. Aves (vogels)
  5. Mammalia (zoogdieren)
48
Q

Wat is de classificatie van ‘vissen’?

A
  • Prikkel en slijmprikken
  • Chondrichthyes (kraakbeenvissen)
  • Actinopterygii (straalvinnigen)
  • Actinista (Coelacanths) + Dipnoi (longvissen) = Sarcopterygii (waaiervinnigen)
49
Q

Welke groep vormen Actinopterygii en Sarcopterygii?

A

Osteichthyes (beenvissen)

50
Q

Wat is de classificatie van ‘reptielen’?

A
  • Chelonia (schildpadden)
  • Lepidosauria (hagedissen en slangen)
  • Crocodilia (krokodillen en alligators)
51
Q

Hoe worden de kaakloze gewervelden genoemd? (eerste vissen, vertebraten 550 milj jaar geleden)

A

Agnatha

52
Q

Wat zijn de vier kenmerken van Agnatha?

A
  • Wervels afwezig of rudimentair (onontwikkeld)
  • Notochord blijft bestaan bij adulten
  • Kieuwzakjes monden uit in de buitenwereld via poriën
  • Huidig levende soorten zonder gepaarde aanhangsels, schubben of beenderen
53
Q

Welke twee klasse horen bij eerste vissen?

A

Klasse Myxini: Slijmprikken

Klasse Cephalaspidomorphi: Prikken

54
Q

Hoe zijn slijmprikken opgebouwd?

A

Schedel (uit kraakbeen), maar nog geen wervels of kaken

55
Q

Hoe zijn prikken opgebouwd?

A

Schedel en begin wervels (kraakbeen), maar geen kaken

56
Q

Wat is een andere naam voor kaakbijters?

A

Gnathostomata (in de evolutie van kaken en gepaarde aanhangsels bij vissen)

57
Q

Waardoor werd de notochord vervangen in adulten bij de eerste vissen?

A

Door de wervelkolom

58
Q

Wat zijn de drie kenmerken van ‘echte vissen’?

A
  • Meest diverse vertebraatgroep
  • variëren in grootte, vorm, kleur en verschijning
  • Meer dan helft van vertebraten zijn vissen
59
Q

Wat zijn de eigenschappen (lichaamsopbouw) van ‘echte vissen’?

A
  1. Wervelkolom
  2. Kaken en gepaarde aanhangels
  3. Inwendige kieuwen (fijne weefsels met veel bloedvaten)
  4. Enkelvoudige bloedsomloop
  5. Nutritionele deficiënties (kunnen geen aromatische aminozuren aanmaken)
60
Q

Welke aromatische aminozuren kunnen ‘echte vissen’ niet aanmaken?

A

Phenyl-alanine, tryptophan, tyrosine (stond in het rood dus belangrijk?)

61
Q

Hoe worden kraakbeenvissen ook wel genoemd?

A

Chondrichthyes

62
Q

Wat zijn de typische kenmerken van kraakbeenvissen? (buiten kenmerken vinnen)

A
  • Licht flexibel gecalcineerd kraakbeenskelet + gepaarde vinnen
  • spoelvormig lichaam haaien, doroventraayl afgeplat roggen
  • Placoïde schubben als huidbedekking
  • Ventrale mond met tanden (+ staan niet vast, constant bijgemaakt)
  • Kieuwen met uitwendig zichtbare kieuwspleten
  • 2 Spiracula (spuitgaten)
  • Goed lateraal lijnsysteem
  • geen zwemblaas
  • Hart met één atrium en één ventrikel
63
Q

Hoe zijn de vinnen verdeeld bij kraakbeenvissen?

A

gepaarde borst- en buikvinnen, 1 of 2 rugvinnen, 1 kanaalvin, heterocercale staart (twee lobben die niet even groot zijn)

64
Q

Wat zijn spiracula?

A

Spuitgaten: verbindingsbuisjes tussen buitenwereld en mondholte

65
Q

Wat is een lateraal lijnsysteem?

A

Serie sensorische organen onder de huid die veranderingen in
drukgolven detecteren
(kanaal met trilhaarcellen die trillingen in omgeving detecteren)

66
Q

Welke drie soorten staarten kan een vis hebben/

A

Heterocercaal (haai)
Diphyceral (longvis)
homocercal (perch)

67
Q

Wat is de levenswijze van kraakbeenvissen?

A
  • Meest carnivoor, enkele (grote) planktoneters

- Leven in zeewater (open water: haaien, boden: roggen)

68
Q

Hoe werkt de bevruchting bij kraakbeenvissen?

A

Bevruchting inwendig, buikvinnen aangepast

Levens geboren pups (lange drachttijd en weinig nakomelingen)

69
Q

Wat zijn de twee subklassen van kraakbeenvissen?

A

Elasmobranchii (salachii: haaien, Batoidea: roggen)
Holocephali (spookvissen)

(vlgms hoeven we deze namen niet per se te kennen)

70
Q

Wat is een nadere naam voor beenvissen?

A

teleostei

71
Q

Wat zijn de typische kenmerken van beenvissen? (skelet, basisbouw, kieuwen, vinnen, schubben, hart + overige kenmerken)

A
  • Zwaar intern skelet uit been
  • Basisbouw spoelvormig (doch veel variaties)
  • Kieuwen bedekt door operculum of kieuwdeksel
  • Mond terminaal gelegen
  • Gepaarde vinnen, homocercale staartvin
  • Elasmoïde schubben
  • Hart met één atrium en één ventrikel
  • zwemblaas meestal aanwezig
72
Q

Wat is het verschil tussen Been en Kraakbeen?

A

Kraakbeen bevat minder kalkzouten en meer lijmstoffen die zorgen voor buigzaamheid (??)

73
Q

Wat is de levenswijze van beenvissen?

A
  • Zoetwater en zeewater (soms trekken door beide)
  • Zwemblaas
  • goed ontwikkeld zijlijnsysteem
  • bevruchting meestal extern
74
Q

Wat is een zwemblaas en waar dient het voor?

A

Een gas-gevulde zak waarmee vissen hun drijfvermogen regelen + zorgt voor neutraal drijfvermogen

75
Q

Waar zorgt de gasklier voor in de zwemblaas?

A

Voor gas additie

76
Q

Waar zorgt het ovaal lichaam in de zwemblaas voor?

A

Voor gasvrijzetting

77
Q

Welke twee categorieën beenvissen zijn er als je kijkt naar de organisatie van de zwemblaas?

A
  1. Physoclist: Zwemblaas geen verbinding met farynx

2. Physostoom: Zwemblaas wel verbinding met farynx

78
Q

Wat zijn de twee classificaties van beenvissen?

A

Straalvinnigen en waaier- of kwastvinnigen

79
Q

Wat zijn de drie kenmerken van straalvinnigen?

A
  • Benige vinstralen
  • Geen spieren in vinnen
  • Zwemblaas
80
Q

Wat zijn de drie kenmerken van waaiervinnigen?

A
  • Beentjes en gewrichten in vinnen
  • Spieren in vinnen
  • Platte zwemblaas of long(en)
81
Q

Wat zijn de typische kenmerken van amfibieën?

A
  • Tetrapoda (vierpotige)
  • Skelet grotendeels verbeend
  • Choanae (inwendige neusgaten)
  • Huid is naakt, vochtig en klierrijk
  • Uitwendige kieuwen bij larve, longademhaling en huidademhaling bij adult
  • Longvenen vervoeren zuurstofrijk bloed (longen -> hart)
  • Hart gedeeltelijk gecompartimentaliseerd
82
Q

Welke onderdelen heeft het hart van een amfibie?

A

Twee atria en één ventrikel

83
Q

Hoe ziet de bloedsomloop van een amfibie eruit?

A

Dubbele bloedsomloop (systemische + pulmonale bloedsomloop)

84
Q

Hoe wordt het overgangsfossiel tussen vinnen en voorgaanders van amfibieën genoemd?

A

Tiktaalik

85
Q

Wat waren de vier kenmerken van de Tiktaalik?

A
  • Schouder en bekkenbeenderen zoals amfibieën
  • Gelobde vinnen zoals de waaiervinnige vissen
  • Bracht groot deel van leven in water door (kieuwen en schubben)
  • Kon op land bewegen om voedsel te zoeken
86
Q

Wat houdt het begrip ‘homologe organen’ in?

A

Organen met een gemeenschappelijk bouwplan, maar uiteenlopende vormen en functies

87
Q

Welke betekenis hangt vast aan het begrip ‘homologe organen’?

A

Eigenlijk zijn we (vertebraten) allemaal hetzelfde opgebouwd maar het heeft uiteenlopende vormen en functies

88
Q

Wat zijn de kenmerken van de levenswijze van amfibieën?

A
  • Leven ‘tussen’ (zoet)water en land
  • Stevig benig skelet en poten voor voortbeweging op land
  • Carnivoor
  • Duidelijke metamorfose (larve -> adult)
  • Bevruchting extern of intern
  • Eieren ontwikkelen extern in waterig milieu
89
Q

Wat zijn de drie klassen van amfibieën?

A

Anura (kikkers en padden) -> zonder staart
Caudata = Urodela (salamanders) -> zichtbare staart
apoda (wormsalamanders) -> zonder poten

90
Q

Wat zijn de vier kenmerken van Anura (kikkers en padden)?

A
  • Kikkers: Gladde natte huid + lange poten, leven in of nabij water
  • Padden: Gebobbelde droge huid + korte poten, leven in droge omgeving
  • Uitwendige bevruchting in water
  • Kikkervisjes ondergaan metamorfose
91
Q

Wat zijn de drie kenmerken van Caudata (salamanders)?

A
  • Lang lichaam, staart, gladde natte huid + leven op vochtige plaatsen
  • Interne bevruchting via spermatofoor
  • Larven gelijken op adulten, echter vaak met uitwendige kieuwen
92
Q

Wat is een spermatofoor?

A

Een beetje sperma dat wordt achtergelaten op bv. een tak voor een vrouwtje (daarna interne bevruchting)

93
Q

Wat zijn de drie kenmerken van Apoda (wormsalamanders)?

A
  • Tropische ingegraven amfibieën, meestal blind
  • Kaken met tanden, eten wormen
  • Geen poten