Meetup 16: Hormonen Flashcards

1
Q

Wat is een hormoon?

A

Stof die wordt uitgescheiden en een effect heeft op een doelorgaan of -cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf wat hormonale, humorale en neurale stimulering inhoudt.

A
  • Hormonale stimulering: stimulatie van de afgifte van een hormoon door een endocriene klier door een ander hormoon.
  • Humorale stimulering: afgifte van een bepaald hormoon wordt gereguleerd door verandering in bloedwaarden van bepaalde stoffen.
  • Neurale stimulering: regulering van hormoonafgifte door zenuwimpulsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef een voorbeeld van:
* Hormonale stimulering
* Humorale stimulering
* Neurale stimulering

A

Hormonale stimulering:
* Afgifte van ACTH door hypofyse > stimulatie van bijnieren en secretie van glucocorticoïden > glucocorticoïden remmen uiteindelijk ook weer de secretie van ACTH.

Humorale stimulering:
* Bloedglucosewaarde hoog > pancreas gestimuleert tot secretie insuline > secretie van insuline stimuleert absorptie van glucose door weefsels > daling in bloedglucose inhibeert insuline secretie.

Neurale stimulering:
* Directe stimulatie van bijnieren door sympatische zenuwen > secretie van catecholamines door bijnieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen steroid en non-steroid hormonen?

A

Steroid hormonen:
* Vetoplosbaar
* Kunnen hierom celmembraan passeren
* Bijv. cortisol

Non-steroid hormonen:
* Wateroplosbaar
* Kunnen zelf het celmembraan niet passeren
* Bijv. insuline, glucagon, epinefrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als een groot verschil tussen steroid hormonen en non-steroid hormonen gebaseerd is op het feit dat steroid hormonen het celmembraan kunnen passeren, terwijl non-steroid hormonen dat niet kunnen, hoe zorgen deze twee verschillende types hormonen voor een reactie binnen de cel?

A
  • Steroid hormonen kunnen het membraan passeren en kunnen binnen de cel aan een intracellulaire receptor binden en zo een bepaalde reactie initiëren.
  • Non-steroid hormonen kunnen het membraan niet passeren en binden hierom aan een membraanreceptor. De activatie van deze receptor initieert vervolgens een intracellulair cascade.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar hangt de activatie van de target cel van af?

A
  • Concentratie van het hormoon
  • Receptor gevoeligheid
  • Aantal receptoren (upregulatie/downregulatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cyclisch AMP (cAMP) is een belangrijke intracellulaire second messenger en wordt geactiveerd wanneer een membraanreceptor wordt geactiveerd door bepaalde hormonen.
* Welke hormonen leiden tot de activatie van cAMP?
* Wat is de functie van cAMP?

A
  • Glucagon en epinefrine
  • cAMP activeert (inactieve) eiwitkinases
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cAMP kan geactiveerd worden door glucagon. Wat gebeurd er wanneer glucagon de activatie van cAMP stimuleert?

A

Glucagon activeert cAMP in levercellen. Hier stimuleert cAMP het enzym glycogenase; een enzym dat de hydrolyse van glycogeen stimuleert. Glycogeen wordt zo afgebroken tot glucosemoleculen, waardoor de bloedsuikerspiegel stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt negatieve feedback en positieve feedback in?

A
  • Negatieve feedback is wanneer de stijging in concentratie van een stof/hormoon, de productie van dezelfde stof/hormoon uiteindelijk remt.
  • Positieve feedback is wanneer de stijging in concentratie van een stof/hormoon, de productie van dezelfde stof/hormoon stimuleert.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de effecten van ‘exogeen’ testosteron?

A

Anabole effecten zoals:
* Groei spiermassa
* Erythropoiesis
* Groei kracht
* Vermoeidheid
* Sneller herstel

Maar ook androgene effecten en de natuurlijke aanmaak van testosteron neemt af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem factoren die de plasmaconcentratie van hormonen kunnen beïnvloeden.

A
  • Mate van synthese
  • Verhouding secretie vs. katabolisme
  • Mate van transporteiwitten
  • Veranderingen in plasma volume
  • Diurnale variatie (variatie in concentraties gedurende dag/nacht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem twee hormonen waarvan bekend is dat de concentraties varieren gedurende de dag (diurnale variatie).

A
  • Cortisol
  • Melatonine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Door welk hersendeel wordt de hypofyse gereguleerd en welk hormoon is hier verantwoordelijk voor?

A

De hypofyse wordt gereguleerd door de hypothalamus aan de hand van het releasing factor (RF) hormoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De hypofyse heeft een voorkwab (anterior pituitary) en een achterkwab (posterior pituitary). Noem een belangrijk hormoon dat wordt geproduceerd door de voorkwab.

A

Groeihormoon (GH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de directe effecten van groei hormoon (GH)?

A
  • Glucoseopname door de cel wordt belemmerd door GH zodat de bloedsuikerspiegel constant blijft.
  • Het stimuleert de secretie van triacylglycerol uit vetweefsel, waarna triacylglycerol door lipase wordt afgebroken tot glycerol en vetzuren (mobilisatie van vrije vetzuren).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de indirecte effecten van groei hormoon (GH)?

A

Het stimuleert de activatie van somatomedins (eiwitten die celgroei en -deling stimuleren):
* toename vorming kraakbeen voor groei van skelet
* toename eiwitsynthese en celgroei

17
Q

Beschrijf de algemene (anabole) effecten van groei hormoon en beschrijf waar deze effecten invloed op hebben.

A
  • Toename in eiwitsynthese
  • Verminderde koolhydraatafbraak en glucose opname
  • Gluconeogenese
  • Verhoogd vetmetabolisme (mobilisatie van vrije vetzuren)

Deze effecten hebben vervolgens invloed op botten, spieren en bindweefsel, zoals lengtegroei en mineralisatie van botten en spierhypertrofie.

18
Q

Welke invloed heeft inspanning op het groei hormoon?

A

Fysieke inspanning zorgt voor een toename van het groei hormoon en gaat dus gepaard met de anabole effecten van dit hormoon. Daarnaast optimaliseert het metabolisme door de toename van dit hormoon.

19
Q

Een ander hormoon dat door de hypofyse voorkwab wordt geproduceerd is adenocorticotroop hormoon (ACTH). Waar heeft dit hormoon invloed op?

A

Op de bijnierschors. Als gevolg worden hormonen zoals aldosteron, cortisol en androgene hormonen zoals testosteron geproduceerd.

20
Q

Welke functies heeft het hormoon cortisol?

A

Het doet het tegenovergestelde van insuline en stimuleert juist de productie van glucose door het stimuleren van het eiwit- en vetmetabolisme. Daarbij verminderd het de glucoseopname, waardoor uiteindelijk de bloedsuikerspiegel stijgt.

21
Q

Wat gebeurd er als cortisol concentraties chronisch verhoogd zijn?

A

Weefselafbraak door langdurige stimulatie van vet- en eiwitmetabolisme.

22
Q

Beschrijf de regulatie van de bloedsuikerspiegel wanneer:
* deze daalt
* deze toeneemt

A

Wanneer de bloedsuikerspiegel daalt:
* produceren ɑ-cellen van de pancreas het hormoon glucagon. In de levercellen wordt hierdoor glycogeen afgebroken tot glucose, waardoor de bloedsuikerspiegel weer stijgt.

Wanneer de bloedsuikerspiegel stijgt:
* produceren β-cellen van de pancreas het hormoon insuline. Insuline stimuleert vervolgens de opname van glucose door cellen en stimuleert de omzetting van glucose naar glycogeen in de lever. Hierdoor daalt de bloedsuikerspiegel weer.

23
Q

Wat is de werking van insuline?

A

Wanneer insuline bindt aan insuline receptoren, zorgt de activatie van insulinereceptoren ervoor dat de receptor voor glucose (GLUT4) transloceert naar het celmembraan. Hierdoor kan glucose opgenomen worden in de cel. Daarnaast zorgt de activatie van de insuline receptor ervoor dat de synthese van glycogeen, eiwitten en vetten wordt gestimuleerd.

24
Q

Wat is het verschil tussen type I en type II Diabetes Mellitus?

A

Type I DM:
* Insuline afhankelijk
* ‘Juvenile’ diabetes
* Insuline deficiëntie/afwezigheid

Type II DM:
* Non-insuline afhankelijk
* ‘Ouderdoms’ diabetes
* Insuline resistentie

25
Q

Wat is de pathofysiologie van type I diabetes mellitus?

A

Dit type wordt gekenmerkt door een auto-immuunreactie. Hierbij worden de β-cellen afgebroken, waardoor insuline niet meer aangemaakt kan worden.

26
Q

Wat is de pathofysiologie van type II diabetes mellitus?

A

Bij dit type is er sprake van insuline resistentie en/of downregulatie van het aantal insuline receptoren.
Als gevolg van insulineresistentie kunnen cellen minder glucose uit het bloed opnemen. Oorzaken zijn: hyperglycemie, genetisch, overgewicht en inactiviteit.

27
Q

Leg uit hoe uit insuline resistentie diabetes (type II) kan ontstaan.

A
  • Een chronisch verhoogde bloedsuikerspiegel kan ervoor zorgen dat de pancreas excessief insuline gaat produceren. Hierdoor normaliseert de bloedsuikerspiegel wel (bovengrens). Echter zorgt de chronisch verhoogde insulineconcentratie ervoor dat op den duur er insuline resistentie ontstaat.
  • Bij DMT2 blijft de pancreas insuline produceren, maar is de resistentie tegen insuline groter dan de hoeveelheid insuline dat de pancreas kan produceren. Hierdoor kan glucose minder/niet meer worden opgenomen en stijgt hierdoor de bloedsuikerspiegel.
28
Q

Welke behandelopties bestaan er voor diabetes?

A
  • Insuline toediening (voornamelijk DMT1)
  • Veranderingen in voeding/dieet
  • Lichaamsbeweging
29
Q

Waarom wordt lichaamsbeweging als behandeloptie gegeven voor diabetes mellitus?

A
  • Insuline-onafhankelijk effect: beweging zorgt ervoor dat spiercellen meer glucose gaan opnemen.
  • Insuline-afhankelijk effect: beweging zorgt voor een daling in insulineconcentratie (en dus een verbetering van insulineresistentie). Na verloop van tijd is er dus minder insuline nodig om dezelfde hoeveelheid glucose te vewerken.