Meetup 14: Voeding Flashcards

1
Q
  • Wat is de molecuulformule voor koolhydraten in het algemeen?
  • Wat is de molecuulformule voor glucose?
A
  • (CH2O)n
  • C6H12O6
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten koolhydraten bestaan er? Noem voor elke soort een aantal voorbeelden.

A
  • Monosacchariden zoals glucose, fructose en galactose.
  • Oligosacchariden bestaande uit 2-10 monosacchariden zoals uit sucrose, lactose en maltose.
  • Polysacchariden zoals zetmeel en vezels (plantaardig) of glycogeen (dierlijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen fermenteerbare vezels en niet-fermenteerbare vezels?

A
  • Fermenteerbare vezels worden in de darmen verteerd door bacteriën. Ze leveren een klein beetje energie en bevorderen de stoelgang.
  • Niet-fermenteerbare vezels leveren geen energie, bevorderen de stoelgang, hebben een verzadigende werking en verlagen het LDL-cholesterol.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zorgen niet-fermenteerbare vezels voor een verlaging van het LDL-cholesterol?

A
  • Door binding van galzouten
  • Door vertraging van de vertering en passage door het maag-darmkanaal waardoor de opname van cholesterol en vetten wordt verminderd.
  • Door binding aan galzuren en langzamere opname van cholesterol, wordt er ook meer cholesterol direct via de ontlasting uitgescheiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Glycogeen wordt opgeslagen in de spieren en in de lever, waarvan het grootste deel in de spieren wordt opgeslagen.

Wat is het verschil tussen glycogenese en glycogenolyse?

A
  • Glycogenese is de omzetting van meerdere glucosemoleculen naar glycogeen onder invloed van het hormoon insuline.
  • Glycogenolyse is de afbraak van glycogeen tot meerdere glucosemoleculen onder invloed van glucagon en adrenaline.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is procentueel de aanbevolen dagelijke hoeveelheid (ADH) van koolhydraten voor sedentaire personen en sporters?

A
  • Sedentaire personen: 40-50%
  • Sporters: 60-70%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de koolhydraatbehoefte (in g/kg) voor sporters met een laag, matig, hoge, en zeer hoge intensiteit?

A
  • Laag = 3-5 g/kg koolhydraten per dag
  • Matig = 5-7 g/kg koolhydraten per dag
  • Hoog = 6-10 g/kg koolhydraten per dag
  • Zeer hoog = 8-12 g/kg koolhydraten per dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Koolhydraten hebben verschillende functies in het lichaam. Noem deze functies.

A
  • Energiebron (vooral bij intensieve inspanning)
  • Sparen van eiwitmetabolisme wanneer koolhydraten aanwezig zijn. Wanneer glycogeendepletie ontstaat wordt er glucose gemaakt vanuit aminozuren afkomstig van eiwitten (gluconeogenese).
  • Metabole primer voor vetmetabolisme
  • Brandstof voor het centrale zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is glucose zo belangrijk als brandstof voor het centrale zenuwstelsel?

A
  • Het is de primaire brandstof voor zenuwcellen.
  • Omdat rode bloedcellen geen celkern bevatten en dus geen mitochondriën, kunnen rode bloedcellen alleen energie produceren a.d.h.v. de glycolyse die gebruik maakt van glucose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De intensiteit van inspanning bepaalt welke macronutriënten worden verbrand. Beschrijf voor lage, middelmatige en hoge intensiteit welke macronutriënten als brandstof worden gebruikt.

A
  • Lage intensiteit: voornamelijk vetten
  • Middelmatige intensiteit: zowel vetten als koolhydraten
  • Hoge intensiteit: voornamelijk koolhydraten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom worden er voor hoge intensiteit inspanning voornamelijk koolhydraten verbrand?

A

Koolhydraatmetabolisme is efficiënter dan vetmetabolisme omdat:
* snellere verbranding van koolhydraten
* koolhydraten leveren meer energie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen de volgende parameters wanneer iemand zich 2 uur lang inspant en koolhydraten heeft gestapeld (CHO-loaded) versus iemand die zich 2 uur lang inspant en koolhydraat-depleted is (CHO-depleted)?
* Bloedglucose niveau (koolhydraatverbruik)
* Vetzuur in serum (vetverbruik)
* Eiwitverbruik
* Duur waarop iemand zich op dezelfde intensiteit kan inspannen

A

CHO-loaded:
* Bloedglucose niveau stijgt
* Vetzuur in serum stijgt minimaal
* Eiwitverbruik blijft gelijk (minimaal)
* CHO-loaded zorgt ervoor dat iemand langer op dezelfde (maximale) intensiteit door kan gaan

CHO-depleted:
* Bloedglucose niveau daalt
* Vetzuur in serum stijgt exponentieel
* Eiwitverbruik stijgt
* CHO-depleted zorgt ervoor dat de intensiteit waarop iemand zich inspant daalt naarmate degene zich langer inspant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Om voldoende koolhydraten in je lichaam te hebben voor de start van duurinspanning moet je koolhydraten stapelen. Wat houdt dit in?

A
  • 3 dagen voor duurinspanning starten met koolhydraten stapelen
  • Het doel is om van een baseline concentratie van ong. 100-120 mmol/kg koolhydraten naar 150-200 mmol/kg koolhydraten te gaan.
  • 7-12 g koolhydraten/kg eten
  • Water en thee vervangen met frisdrank of sportdrank
  • Makkelijk verteerbare koolhydraten eten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soorten vetten bestaan er? Noem voor elke soort een aantal voorbeelden.

A
  • Enkelvoudige vetten bestaande uit 3 vetzuren en glycerol zoals verzadigde-, onverzadigde- en transvetzuren.
  • Samengestelde vetten zoals fosfolipiden, glycolipiden, lipoproteïnen)
  • Afgeleide vetten (combinatie van enkelvoudige en samengestelde vetten) zoals cholesterol en pre-cursor vitamine D.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen verzadigde-, onverzadigde- en transvetzuren?

A
  • Verzadigde vetzuren hebben geen dubbele bindingen en hebben een maximaal aantal waterstofatomen (=gesatureerd/verzadigd).
  • Onverzadigde vetzuren hebben een x-aantal dubbele binding. De dubbele binding creëert een soort knik in het vetzuur.
  • Transvetzuren zijn gedeeltelijk gehydrogeneerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van lipoproteïnes?

A

Omdat vet hydrofoob is, kan het onafhankelijk van andere moleculen niet vervoerd worden door het lichaam. Een lipoproteïne is waar eiwitten vetzuren omhullen zodat ze hydrofiel worden en door het lichaam vervoerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem voorbeelden van lipoproteïnes.

A
  • HDL: geproduceerd in de lever en dunne darm
  • LDL: vervoert cholesterol naar arterieel weefsel en draagt bij aan aderverkalking.
  • VLDL: gevormd in de lever uit vetten, koolhydraten, alcohol en cholesterol. Door de lage dichtheid bevat het de grootste percentage vetten en wordt in de lever afgebroken tot LDL.
  • Chylomicronen: vervoeren ‘nuttige’ vetten (zoals vet-oplosbare vitamines, lange ketens triacylglycerolen, fosfolipiden en vrij vetzuren) en ontstaan wanneer deze de darmen verlaten en de lymfevaten binnenkomen.

Lipoproteïnes staan op volgorde van hoogste naar laagste dichtheid. Hoe meer eiwitten het bevat, hoe hoger de dichtheid. Hier heeft HDL een hoge dichtheid zodat ze specifiek en efficiënt overtollig cholesterol kunnen verwijderen uit het bloed en hebben chylomicronen een lage dichtheid zodat ze genoeg nuttige vetten door het lichaam kunnen transporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Eiwitten zijn opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof (net zoals vetten en koolhydraten). Echter zijn eiwitten uit nog een ander atoom. Welke?

A

Stikstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk percentage van de energiebehoefte komt van eiwitafbraak?

A

2-5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer een eiwit wordt afgebroken worden de aminozuren van het eiwit gedeamineerd (verlies van aminogroup (NH2)).
Waarvoor kan een gedeamineerd aminozuur gebruikt worden?

A
  • Na deaminatie kan het ketonlichaam of koolstofskelet van het aminozuur worden omgevormd tot een ander aminozuur.
  • Het koolstofskelet kan gebruikt worden voor gluconeogenese of voor vetzuursynthese.
  • De gedeamineerde aminozuren kunnen worden afgebroken in de citroenzuurcyclus om directe energie te leveren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) van eiwitten (in g/kg/dag)?
* Voor welke groepen is de ADH hoger?

A

0.8 g/kg/dag
* De ADH is hoger voor kinderen, vegetariërs, zwangere vrouwen en atleten.

20
Q

Voor de vorming van een nieuw aminozuur uit een gedeamineerd aminozuur wordt vaak transaminatie toegepast. Wat houdt dit proces in?

A

Het overdragen van een aminogroep van een donor aminozuur aan het gedeamineerde zuur.

21
Q

Wat houdt de alanine-glucose cyclus in?

A

Dit is een metabool proces dat plaatsvindt in het lichaam en voornamelijk belangrijk is tijdens perioden van vasten of intense fysieke inspanning. Hierbij is de cyclus in staat om bloedglucose op pijl te houden door aminozuren om te zetten in glucose.

  • Tijdens intense fysieke inspanning of periodes van vasten, neemt de rol van eiwitmetabolisme toe.
  • Hierbij worden aminozuren (voornamelijk alanine) in de spieren afgebroken a.d.h.v. deaminatie.
  • Deaminatie van alanine leidt tot de vorming van pyruvaat, dat hierna getransporteerd wordt richting de lever.
  • In de lever vindt vervolgens gluconeogenese plaats, waarbij pyruvaat wordt omgezet in glucose.
  • De geproduceerde glucose kan vervolgens terug worden getransporteerd naar de spieren, waar het gebruikt kan worden voor energieproductie.
22
Q

De stikstofbalans is de verhouding tussen de opgenomen hoeveelheid stikstof en de uitgecsheiden hoeveelheid stikstof.
* Hoe wordt deze balans berekend?
* Wat houdt een positieve en negatieve stikstofbalans in?

A
  • Nt (totale stikstofinname via voeding) - Nu (stikstof in urine) - Nf (stikstof in ontlasting) - Ns (stikstof in zweet)
  • Een positieve stikstofbalans houdt weefselsynthese in. Een negatieve stikstofbalans houdt weefselafbraak in.
23
Q

Welke soorten vitamines bestaan er? Noem voor elke soort een aantal voorbeelden en kenmerken van de soort.

A

Vet-oplosbare vitamines:
* Vitamines A, D, E en K
* Zoals de naam al zegt, lossen ze op en verblijven ze in vetweefsel.
* Worden getransporteerd door lipoproteïnen
* De lever slaat A en D op en K in kleine hoeveelheden.

Water-oplosbare vitamines:
* B-complex vitamines en vitamine C
* Verspreiden zich in vloeistof
* Worden niet opgeslagen
* Overschot wordt uitgescheiden

24
Q

Welke groepen lopen een hoger risico op vitaminetekort en worden dus geadviseerd om vitamines en mineralen bij te slikken?

A
  • Vegetariërs of individuen die andere voedingsgroepen uit hun voeding weren
  • Individuen met een lage energie-inname
  • Individen die voornamelijk bewerkte voedingsmiddelen en enkelvoudige suikers eten met een lage micornutriëntendichtheid
25
Q

Heeft een hoge(re) inname van vitamines en mineralen een positief effect op de prestatie?

A

Nee, een hoge inname van bepaalde micronutriënten kan zelfs schadelijk zijn.

26
Q

Wat zijn micronutriënten?

A

Vitamines, antioxidanten en mineralen.

27
Q

Mineralen vormen belangrijke bestandsdelen van enzymen, hormonen en vitamines. Er bestaan grote mineralen en sporenelementen (kleine mineralen). Wat is het verschil hiertussen?

A
  • Grote mineralen zijn mineralen die we in grote hoeveelheden nodig hebben (>100 mg per dag) zoals natirum, calcium en magnesium.
  • Sporenelementen zijn mineralen die we in kleinere hoeveelheden nodig hebben (<100 mg per dag) zoals selenium, fluor en zink.
28
Q

Mineralen hebben verschillende functies binnen het lichaam. Noem deze.

A
  • Structuur voor botten en tanden
  • In stand houden van functies zoals hartslag, spierconctractie, neurale geleiding, zuur-base balans.
  • Regulatie van het metabolisme als onderdeel van enzymen en hormonen.
29
Q

De bio-beschikbaarheid van mineralen (mate van opname van mineralen uit voeding) is afhankelijk van het type voedsel. Sommige plantaardige producten de bio-beschikbaarheid bijvoorbeeld beïnvloeden. Dit komt voornamelijk door de aanwezigheid van vezels in deze producten. Dit wordt omschreven als een vezel-mineraal interactie. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Plantaardige producten kunnen hoog in vezels of andere plantaardige ‘bindmiddelen’ zijn. Deze stoffen kunnen de opname van mineralen remmen door zelf te binden met het mineraal.

30
Q

De bio-beschikbaarheid van mineralen (mate van opname van mineralen uit voeding) is afhankelijk van het type voedsel. Daarnaast kan de aanwezigheid van andere mineralen de opname beïnvloeden, wat wordt omschreven als een mineraal-mineraal interactie. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Sommige mineralen kunnen elkaar beïnvloeden in termen van opname. Wanneer er veel calcium aanwezig is, kan dit bijvoorbeeld de opname van ijzer verminderen.

31
Q

De bio-beschikbaarheid van mineralen (mate van opname van mineralen uit voeding) is afhankelijk van het type voedsel. Daarnaast kan de aanwezigheid van vitamines de opname van mineralen beïnvloeden, wat wordt omschreven als een vitamine-mineraal interactie. Zo staan vitamine D en C erom bekend om de opname van bepaalde mineralen te bevorderen. Beschrijf deze relaties.

A
  • Vitamine D helpt de opname van calcium in het lichaam (essentieel voor de gezondheid van botten).
  • Vitamine C helpt de opname van niet-heemijzer (niet-heemijzer=plantaardig afkomstig ijzer) door niet-heemijzer om te zetten in een vorm die gemakkelijker door het lichaam wordt opgenomen.
32
Q

Welke cellen zijn verantwoordelijk voor botremodelling (botresorptie en formatie)?

A
  • Osteoclasts zijn verantwoordelijk voor de resorptie van botten.
  • Osteoblasts zijn verantwoordelijk voor de formatie van botten.
33
Q

Wat is osteopenie en osteoporose?

A
  • Osteopenie: een vermindering in botdichtheid (1.0-2.5 SD lager dan gemiddeld), geen of weinig klachten.
  • Osteoporose: een grote vermindering van botdichtheid (>2.5 SD lager dan gemiddeld), verhoogde kans op breuken.
34
Q

Osteopenie en osteoporose kunnen veroorzaakt worden door een calciumtekort. Welke risicofactoren zijn er voor het ontwikkelen van een calciumtekort wat het risico op deze botziektes verhoogd?

A
  • Ouderdom
  • Roken
  • Ondergewicht
  • Vroege menopauze
  • Eetstoornissen
  • Vitamine D tekort
35
Q

Wat wordt er met de female athlete triad beschreven?

A

Dit beschrijft drie basale gezondheidsproblemen die kunnen ontstaan bij vrouwelijke atleten (vooral bij sporten waar slankheid of een laag gewicht belangrijk wordt gevonden). De drie gezondheidsproblemen zijn:
* energiegebrek (met of zonder eetstoornis): de atlete verbruikt meer energie dan zij binnenkrijgt.
* menstruatieproblemen: het energiegebrek kan leiden tot hormonale verstoringen, wat de menstruatie kan beïnvloeden of zelfs kan laten stoppen (amenorroe).
* osteoporose: door energiegebrek en hormonale veranderingen (bijv. reductie in oestrogeen) wordt de boptopbouw verstoord waardoor verlies van botdichtheid kan optreden.

36
Q

De female athlete triad beschrijft drie basale gezondheidsproblemen die voor kunnen komen bij vrouwelijke atleten.
Noem andere voorbeelden van hoe de gezondheid verstoord kan worden en noem voorbeelden hoe de prestatie verminderd wordt hierdoor.

A

Gezondheid:
* hypothermie
* dehydratie
* tandproblemen
* hartritmestoornissen
* anemie
* verminderd immuunsysteem
* dood

Prestatie:
* vermoeidheid
* afname concentratie
* afname reactietijd
* afname coördinatie
* afname bloedtoevoer naar spieren
* verlies kracht
* verlies conditie
* toename kans blessures en infecties
* toename hersteltijd

37
Q

Hoe kan de female athlete triad behandeld worden?

A
  • Minder trainen
  • Voedselinname normaliseren
  • Verhoging lichaamsgewicht
  • Calcium inname verhogen tot 1500 mg/dag
38
Q
  • 70-80% van het opgenomen ijzer wordt direct gebruikt in het lichaam. Waarvoor?
  • De overige 20-30% komt voor als hemosiderine en ferritine. Welke functie vervullen hemosiderine en ferritine?
A
  • Vorming van hemoglobine en myoglobine
  • Vervult de functie voor opslag
39
Q
  • Wat zijn symptomen van ijzertekort?
  • Benoem risicogroepen voor ijzertekort.
A
  • Vermoeidheid, verminderde eetlust, bleke huid, hoofdpijn, duizeligheid, afgenomen conditie.
  • Jongeren onder de 22 jaar, zwangere vrouwen, vrouwen tijdens hun menstruatieperiode, vergetariërs en veganisten, duursporters.
40
Q

Wat is sport anemie (ofwel dilutional pseudo-anaemia)?

A

Een daling in de hemoglobine concentratie door training. Echter komt dit door een toename in bloedvolume, hierdoor daalt de concentratie hemoglobine relatief, maar niet absoluut.

41
Q

Noem drie manieren waarom inspanning kan leiden tot een tekort aan ijzer.

A
  • De behoefte aan ijzer stijgt bij inspanning. Tijdens inspanning neemt de productie van rode bloedcellen toe om te voldoen aan de verhoogde zuurstofvraag van spieren. Voor de productie van hemoglobine, is ijzer nodig. Dus stijgt de ijzerbehoefte.
  • Door te zweten kan je ook ijzer verliezen.
  • Foot strike hemolyse, komt voornamelijk voor bij langeafstandslopers. Elke keer dat de voet de grond raakt (foot strike), wordt er druk uitgeoefend op de bloedvaten in de voeten, wat kan leiden tot het barsten van rode bloedcellen. Dit resulteert in een afname van rode bloedcellen en dus ook van hemoglobine, wat uiteindelijk kan leiden tot ijzerverlies, omdat ijzer wordt gebruikt in de aanmaak van nieuwe rode bloedcellen.
42
Q

Noem manieren om ijzertekort te voorkomen/te behandelen.

A
  • Ijzerrijk plantaardige voedsel eten
  • Rood (mager) vlees eten
  • Ijzerrijke plantaardige producten combineren met vitamine C producten
  • Consumptie van thee en koffie niet combineren met voedingsmiddelen rijk aan non-heemijzer.
43
Q

Waarom is het niet aan te raden om ijzersupplementen in te nemen zonder ijzertekort-diagnose?

A

Een overmaat aan ijzer in het bloed kan leiden tot de productie van vrije zuurstofradicalen.

44
Q

Elektrolyten zoals natrium, kalium en chloride vervullen een belangrijke functie binnen ons lichaam. Welke functie?

A

De regulatie van vloeistofuitwisseling tussen verschillende vloeistofcompartimenten. Zo bevat intracellulair vloeistof kalium en extracellulair vloeistof natrium en chloride. De verhouding hiertussen bepaald de uitwisseling van vloeistoffen.

45
Q

Zweet bevat elektrolyten (1 kg zweet = 1.5 g zout). Waartoe leidt overmatig zweten?

A
  • Verminderde hittetolerantie
  • Verminderde prestatie
46
Q

Zweet is hypotoon ten opzichte van het extracellulaire vloeistof (ECV). Waarom krijgt iemand veel dorst wanneer die veel zweet?

A

Omdat zweet dus hypotoon is t.o.v. het ECV (hypotoon = veel water en weinig elektrolyten), betekent dat het lichaam met name veel vocht verliest. Door het voornamelijk verlies van vocht in het ECV, neemt de concentratie elektrolyten in het ECV ook toe. Dit kan leiden tot uitdroging en verstoring in de elektrolytenbalans.

47
Q

Hoe kan je berekenen hoeveel zweet iemand verloren is tijdens inspanning?

A
  • De persoon voor en na training wegen (55 kg voor en 53.5 kg na)
  • Vloeistofinname weten (bijvoorbeeld 1 L)
  • Urineverlies weten (500 mL)
  • Inspanningsduur weten (2 uur)

De zweetproductie kan worden berekend als volgt:
* Verloren gewicht = 55 - 53.5 = 1.5 L
* Totale zweetproductie = 1.5 + 1 - 500 mL = 2 L
* Zweetproductie per uur = 2L/2 uur = 1 L/uur

48
Q

Welke tips of richtlijnen zijn er voor vloeistofinname voor/tijdens/na inspanning?

A
  • Inspanning beginnen met vloeistofbalans
  • 200-600 mL drinken voor start inspanning
  • Plan maken voor inspanning langer dan 30 minuten
  • Vroegtijdig beginnen met drinken tijdens inspannen (kleine hoeveelheden, water/sportdrank)
  • Vloeistoftekort na inspanning aanvullen (150% van vloeistoftekort in 4-6 uur na inspanning drinken door aanhoudend zweetverlies en urine productie)
49
Q

Beantwoord de volgende vragen.

  • Wat is hyponatriëmie?
  • Welke symptomen horen er bij hyponatriëmie?
  • Welke oorzaken zijn er voor hyponatriëmie in de sport?
A
  • Hyponatriëmie is een daling in de natriumconcentratie in bloed naar 130 mmol/L
  • Symptomen zijn: hoofdpijn, overgeven, gezwollen handen en voeten, rusteloosheid, verwarring en desoriëntatie (en hersenoedeem wanneer concentratie daalt <120 mmol/L)
  • Overmatig drinken van hypotone dranken en overmatig verlies van natrium
50
Q

Hoe kan je hyponatriëmie voorkomen?

A
  • Weten hoeveel vocht je bent verloren tijdens inspanning (dus jezelf wegen voor en na inspanning).
  • Aanvullen natrium aangeraden bij inspanning die langer duurt dan 4 uur, vooral voor zweters die veel zout verliezen.