Meetup 12: Energiesystemen Flashcards

1
Q

Wat gebeurd er als ATP wordt gehydrolyseerd (m.b.v. ATPase)?

A

Wanneer ATP wordt gehydrolyseerd wordt de energetische verbinding tussen twee fosfaatgroepen verbroken. Hierdoor onstaat ADP en een losse fosfaatgroep, waardoor ook energie vrijkomt (7.3 kCal/mol).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ATP is het belangrijkste molecuul in ons lichaam en moet altijd aanwezig zijn. Echter bevatten cellen slechts een kleine hoeveelheid ATP.

Hoe wordt ervoor gezorgd dat ATP concentraties altijd gelijk blijven terwijl ATP constant verbruikt wordt?

A

Door continue aanmaak van ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alleen onder extreme condities daalt de hoeveelheid ATP in de skeletspieren. Ondanks dit, blijven ATP concentraties vrijwel altijd gelijk. Echter kunnen er wel snelle veranderingen in de relatieve concentratie van ATP opspelen.
Verklaar hoe de relatieve concentratie van ATP zo snel kan dalen.

A
  • Bij het gebruik van ATP voor energie, wordt ATP omgezet in ADP. ADP kan ook omgezet worden in AMP, om nog meer energie vrij te maken. Hierdoor daalt de concentratie ATP.
  • Gelijktijdig fungeert een lage concentratie ATP als een signaal om meer ATP aan te maken.

Dus wanneer ATP concentraties dalen, zal het lichaam ervoor zorgen dat er in korte tijd weer voldoende ATP wordt aangemaakt. Dit resulteert dus in een snel herstel van de daling van ATP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem onderdelen van de cel.

A
  • Nucleus
  • Ruw ER
  • Glad ER
  • Golgi apparaat
  • Mitochondriën
  • Cytosol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf het ATP-phosphocreatine systeem.

A
  • Dit systeem produceert energie voor de contractie van spieren door de productie van ATP.
  • Wanneer ATP een fosfaatgroep loslaat, komt energie vrij en wordt ATP omgezet tot ADP.
  • Vice versa, als ADP een fosfaatgroep bindt, wordt energie weer opgeslagen en wordt ATP gevormd.
  • Phosphocreatine (PCr) wordt in spieren opgeslagen en is in staat om een fosfaatgroep te binden met ADP.
  • Hierbij wordt er gebruik gemaakt van het enzym creatine kinase die de fosfaatgroep van PCR kan binden met ADP om ATP te vormen.

PCr + ADP > Cr + ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beantwoord de volgende vragen over het ATP-phosphocreatine systeem:
* Is dit proces aeroob of anaeroob?
* Bevat een cel meer PCr of ATP?
* Hoe lang duurt het voor dit systeem om een maximale energieopbrengst te bereiken?

A
  • Dit proces is anaeroob.
  • Een cel bevat 4-5x zoveel PCr i.v.t. ATP.
  • Het duurt 10 s voordat een maximale energieopbrengst bereikt is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beantwoord de volgende vragen over de glycolyse:
* Waar vindt glycolyse plaats?
* In de context van inspanning, wanneer komt de glycolyse op gang?
* Hoeveel ATP wordt er verbruikt en hoeveel ATP wordt er geproduceerd in de glycolyse?
* Waarvan is het netto aantal geproduceerde ATP afhankelijk?

A
  • De glycolyse vindt plaats in het cytosol.
  • De glycolyse komt op gang bij kortdurende inspanning (0-90 s), wanneer de oxidatieve fosforylering nog niet gestart is.
  • Er worden 1-2 ATPs verbruikt en 2-3 ATPs geproduceerd.
  • Het netto aantal ATPs dat tijdens de glycolyse wordt geproduceerd is afhankelijk van of er glucose of glycogeen wordt gebruikt als brandstof. Wanneer glucose de start is, moet het nog omgezet worden in glucose-6-fosfaat (G6P) wat 1 ATP ‘extra’ kost. Wanneer glycogeen als brandstof wordt gebruikt, is er geen extra ATP nodig om het om te zetten naar G6P. Dus wanneer er glucose wordt gebruikt, is het netto aantal geproduceerde ATPs gelijk aan 2. Wanneer er glycogeen wordt gebruikt is het netto aantal geproduceerde ATPs gelijk aan 3.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Glycogeen fosforylase en fosfofructokinase zijn twee belangrijke enzymen in de glycolyse. Welke functie hebben deze enzymen binnen de glycolyse?

A
  • Glycogeen fosforylase is verantwoordelijk voor de omzetting van glycogeen naar glucose-6-fosfaat.
  • Fosfofructokinase is verantwoordelijk voor de omzetting van fructose-6-fosfaat naar fructose-1,6-difosfaat.

De activiteit en snelheid van deze enzymen hebben dus invloed op de snelheid van de glycolyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een anaerobe glycolyse vindt plaats wanneer er weinig tot geen zuurstof beschikbaar is, bijvoorbeeld tijdens intense fysieke inspanning (zoals sprinten). Hier is de energiebehoefte groter dan de hoeveelheid zuurstof die door het lichaam kan worden geleverd.
Wat gebeurd er als gevolg van het tekort aan zuurstof tijdens de glycolyse?

A

Net zoals tijdens de aerobe glycolyse, wordt glucose (of glycogeen) uiteindelijk afgebroken tot pyruvaat. Pyruvaat is een molecuul dat nodig is tijdens de oxidatieve fosforylering om m.b.v. zuurstof ATP te produceren. Echter door het gebrek aan zuurstof kan pyruvaat niet gebruikt worden voor de citroenzuurcyclus en oxidatieve fosforylering. Hierom wordt pyruvaat omgezet tot lactaat. De productie van lactaat is nodig om NAD⁺ te regenereren, een cofactor die essentieel is voor de voortzetting van glycolyse. Dit houdt de snelle productie van ATP in stand, maar het rendement is laag: slechts 2 netto ATP per glucosemolecule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een aerobe glycolyse vindt plaats wanneer er voldoende zuurstof beschikbaar is, bijvoorbeeld tijdens langdurige, matige inspanning (joggen of wandelen).
Beschrijf wat er gebeurd tijdens de aerobe glycolyse.

A

Net zoals tijdens de anaerobe glycolyse, wordt glucose (of glycogeen) uiteindelijk afgebroken tot pyruvaat. Echter, in aanwezigheid van zuurstof gaat het pyruvaat niet over in lactaat. In plaats daarvan wordt pyruvaat getransporteerd naar de mitochondriën, waar het wordt omgezet in acetyl-CoA. Acetyl-CoA kan vervolgens de citroenzuurcyclus binnengaan en worden gebruikt voor verdere ATP-productie via oxidatieve fosforylering. Dit proces is langzamer dan de anaerobe glycolyse, omdat het afhankelijk is van de toevoer van zuurstof en van de mitochondriën. Echter, het rendement van ATP is veel hoger: 30-32 ATP per glucosemolecuul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem drie factoren op die de glycolyse beïnvloeden.

A
  • Concentratie van enzymen die nodig zijn voor de glycolyse.
  • Aanwezigheid van fructose-1,6-difosfaat (sleutelsubstraat voor de glycolyse: eenmaal geproduceerd moet glycolyse voortgezet worden, heeft positieve feedback op pyruvaatkinase en aanwezigheid van F16P = aanwezigheid/activiteit fosfofructokinase)
  • Aanwezigheid van zuurstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaar waarom ook in rust lactaat in het bloed gemeten kan worden.

A

Rode bloedcellen hebben logischerwijs ook energie nodig en maken hiervoor gebruik van de glycolyse. Echter hebben ze geen mitochondrium en produceren daarom lactaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een ander belangrijk molecuul voor de glycolyse naast glucose is NAD+. Wat is de functie van NAD+ en hoe relateert het tot glucose?

A

Tijdens glycolyse worden elektronen van glucose overgedragen naar NAD+, waardoor NADH ontstaat. In totaal worden er 2 NAD+ omgezet in 2 NADH. Deze NADH-moleculen zijn belangrijk omdat ze elektronen en waterstofatomen transporteren naar de mitochondriën voor verdere energieproductie. Naast de vorming van NADH uit NAD+, bevat ook het cytosol 2 NADH-moleculen (extramitochondriaal NADH). Deze worden getransporteerd naar de elektronentransportketen in de mitochondriën. De twee extramitochondriale NADH-moleculen bevatten 4 elektronen, hieruit kunnen 4 ATPs geproduceerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geproduceerd lactaat diffundeert naar de interstitiële ruimte en bloedbaan. Wat gebeurd er vervolgens met lactaat in de bloedbaan? Noem drie manieren.

A
  • Buffering van lactaat via bicarbonaat (HCO3-)
  • Lactaat shuttling, waarbij lactaat gebruikt kan worden als energiebron in andere delen van het lichaam. Lactaat kan hier weer worden omgezet tot pyruvaat en zo gebruik kunnen worden voor de oxidatie in andere delen van het lichaam.
  • Als substraat voor de Cori cyclus waarbij lactaat door de lever omgezet kan worden in pyruvaat en vervolgens omgezet kan worden in glucose en/of glycogeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom zorgt lactaat voor vermoeidheid?

A

Bij een toename in lactaat, is er ook een toename aan H+ met als gevolg dat de pH daalt. Acidose kan zo bijvoorbeeld leiden tot vermindering van enzymatische activiteit, wat weer leidt tot verminderde spiercontractie. Door de afgenomen spierfunctie ontstaat vervolgens het gevoel van vermoeidheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beantwoord de volgende vragen over de citroenzuurcyclus:
* Waar vindt de citroenzuurcyclus plaats?
* Welk molecuul vormt de brandstof voor de citroenzuurcyclus en welk product wordt er gevormd vanuit deze brandstof?
* Welke andere moleculen worden er in de citroenzuurcyclus gevormd?

A
  • De citroenzuurcyclus vindt plaats in het mitochondrium.
  • Pyruvaat komt de citroenzuurcyclus in en hieruit wordt acetyl-CoA gevormd.
  • CO2, H+, H2O en ATP worden gevormd in de citroenzuurcyclus.
17
Q

Noem brandstofbronnen op die gebruikt kunnen worden voor de productie van ATP.

A
  • Triaglycerolen en glycogeenmoleculen
  • Bloedglucose
  • Vrije vetzuren
  • Intramusculaire en uit lever afkomstige koolstofverbindingen van aminozuren
  • Anaerobe reacties uit beginfase van glucose-afbraak
  • Fosforylatie van ADP door PCr
18
Q

Beantwoord de volgende vragen.

  • Wat is het enige substraat waaruit anaeroob ATP gegenereerd kan worden?
  • Waarom is koolhydraatmetabolisme essentieel voor vetmetabolisme?
  • Waarom zijn koolhydraten belangrijk voor het centraal zenuwstelsel en rode bloedcellen?
A
  • Koolhydraten zijn het enige substraat waaruit anaeroob ATP geproduceerd kan worden.
  • Vetmetabolisme vereist koolhydraatmetabolisme om goed te functioneren (tijdens het koolhydraatmetabolisme wordt een tussenproduct gevormd die nodig is in de citroenzuurcyclus en zonder dit tussenproduct kan acetyl-CoA (afkomstig van vetzuren) niet volledig worden geoxideerd in de citroenzuurcyclus.
  • Het centraal zenuwstelsel heeft continu koolhydraten nodig om goed te functioneren en rode bloedcellen kunnen niet zonder glucose (omdat ze alleen gebruik maken van de glycolyse).
19
Q

Vetmetabolisme vereist koolhydraatmetabolisme om goed te functioneren. Tijdens het metabolisme van koolhydraten wordt namelijk een molecuul gevormd dat belangrijk is voor de oxidatie van acetyl-CoA (afkomstig van vetzuren). Welk molecuul is dit?

A

Oxaloacetaat
* Wordt gevormd uit pyruvaat (een product van koolhydraatmetabolisme)

20
Q

Leg uit hoe ATP en NADH functioneren als enzym-inhibitoren en hoe ADP en NAD+ functioneren als enzym-activatoren.

A
  • ATP en NADH functioneren als enzym-inhibitoren omdat het een signaal is voor het lichaam dat er voldoende ATP aanwezig is en hierdoor de energieproductie afgeremd kan worden.
  • ADP en NAD+ functioneren als enzym-activatoren omdat het een signaal voor het lichaam is dat er onvoldoende ATP aanwezig is en hierdoor de energieproductie gestimuleerd kan worden.
21
Q

Wanneer wordt vet de primaire brandstof?

A
  • Bij langdurige inspanning op hoge intensiteit
  • Wanneer glycogeen voorraden opraken
22
Q

Er zijn drie manieren waarop triacylglycerol (vetten) worden opgeslagen in het lichaam. Noem deze.

A
  • Opgeslagen in spieren.
  • Circulerend in lipoproteïne-complexen.
  • Circulerende vrije vetzuren worden opgeslagen in vetweefsel in de vorm van triacylglycerol (wanneer er energie nodig is en er geen glycogeenvoorraden zijn worden vrije vetzuren gemobiliseerd uit triacylglycerol).
23
Q

Beschrijf hoe energie wordt vrijgemaakt uit vet.

A
  • Lipolyse van triacylglycerol met behulp van lipase, waaruit glycerol en 3 vetzuren ontstaan.
  • De vrije vetzuren worden getransporteerd via de bloedbaan.
  • Via de bloedbaan worden ze opgeslagen in spieren.
  • De vrije vetzuren vormen weer opnieuw triacylglycerol.
  • Triacylglycerol wordt getransporteerd richting het mitochondrium m.b.v. carnitine acyltransferase.
  • Hier vindt β-oxidatie plaats, waar vetzuren worden omgezet in acetyl-CoA, waaruit NADH en FADH2 geproduceerd kunnen worden.
  • NADH en FADH2 kunnen vervolgens weer gebrukt worden in de citroenzuurcyclus en elektronentransportketen.
24
Q

Wat is het effect van hormonen zoals adrenaline, noradrenaline, glucagon en groeihormoon op vetverbranding?

A

Deze verhogen de lipase activiteit, wat weer de lipolyse en vrije vetzuur mobilisatie uit adipocyten verhoogd.

25
Q

Wat is de relatie tussen inspanning en vetverbranding?

A

Inspanning zorgt voor een toename in hormonen zoals adrenaline, noradrenaline, glucagon en groeihormoon. Inspanning verbeterd dus de vetverbranding.

26
Q

Wat is de relatie tussen overgewicht en vetverbranding?

A

Overgewicht verslechtert de verbranding van vetzuren tijdens inspanning

27
Q

Alternatief kan energie ook vrijgemaakt worden uit eiwitten. Hiervoor is deaminatie van het aminozuur nodig. Wat is deaminatie en waar vindt dit plaats?

A
  • Deaminatie is waarbij een amino-groep van een aminozuur wordt verwijderd. Dit is een essentieel proces voor het vrijmaken van energie uit eiwitten.
  • Deaminatie vindt voornamelijk plaats in de lever, maar kan ook plaatsvinden in spieren.
28
Q

Wat is het verschil tussen glucogene aminozuren en ketogene aminozuren?

A

De termen glucogene en ketogene aminozuren verwijzen naar de verschillende metabolische routes die aminozuren kunnen volgen in het lichaam, afhankelijk van de behoefte aan glucose of ketonen.
* Glucogene aminozuren zijn aminozuren die kunnen worden omgezet in glucose via gluconeogenese. Deze aminozuren worden gebruikt wanneer glucosevoorraden laag zijn (bijv. tijdens het vasten of intensieve inspanning).
* Ketogene aminozuren zijn aminozuren die kunnen worden omgezet in ketonlichamen (zoals acetyl-CoA of acetoacetaat). Deze aminozuren worden gebruikt wanneer het lichaam ketonen als alternatieve energiebron gaat gebruiken (in perioden van vasten of koolhydraatarm dieet).

29
Q

Waarom wordt de citroenzuurcyclus gezien als essentiële link tussen macronutriënt-energie en chemische energie in ATP?

A
  • Het biedt tussenproducten die het mitochondriale membraan kunnen passeren voor behoud en groei.
  • De afbraakproducten van macronutriënten (zoals acetyl-CoA) worden hier omgezet in energierijke moleculen (zoals NADH en FADH2).
  • In de citroenzuurcyclus wordt oxaloacetaat gevormd uit koolhydraatmetabolisme dat essentieel is voor de verbanding van vet.
30
Q

Wat is het verschil tussen langzame type I vezels (slow-twitch) en snelle type II vezels (fast twitch)?

A
  • Langzame type I vezels: oxidatief, lage contractiesnelheid, niet snel vermoeibaar.
  • Snelle type II vezels: glycolytisch, hoge contractiesnelheid, snel vermoeibaar (type IIa en IIx)
31
Q

Beschrijf (kenmerken van) het glycolytisch systeem.

A
  • Snelle glycolyse
  • Gebruikt tijdens intense inspanning van relatief korte duur.
  • Anaerobe afbraak van glycogeen en productie van lactaat en H+
32
Q

Welke intensiteit en/of type sport heeft de hoogste lactaat en H+ waarde?

A

Maximale inspanning van 160-180 s zoals een 100 m sprint.

33
Q

Ongetrainde personen hebben een lactaatdrempel op 50-55% van hun VO2max. Atleten hebben een hogere lactaatdrempel. Geef drie redenen waarom deze drempel verhoogd is bij atleten.

A
  • Genetische aanleg (spiervezel type, hemoglobine concentratie, etc.)
  • Specifieke lokale trainingsadaptaties
  • Hoger tempo van lactaatverwijdering
34
Q

Sprint en vermogenstraining zorgen voor een 20-30% hogere bloodlactaatconcentratie. Wat zijn voordelen hiervan?

A
  • Verbetering motivatie
  • Toename intramusculaire glycogeenvoorraad.
  • Toename glycolytische enzymen (fosfofructokinase +20%)
35
Q

Voor welke soort training en/of duur is het aerobe systeem het belangrijkste systeem voor energieproductie?

A

Belangrijk voor inspanning van een paar minuten in steady-state.

36
Q

Wat zijn de voordelen van het trainen in steady state?

A
  • Bloedlactaatconcentratie blijft stabiel
  • Inspanning kan langer worden volgehouden

(Getrainde personen bereiken sneller een steady state)

37
Q

Wat bepaald uiteindelijk hoe lang iemand in steady state de inspanning kan volhouden?

A
  • De zuurstofaanvoer naar de spieren
  • Het gebruik van zuurstof in de spieren
38
Q

Het duurt ongeveer 3-4 minuten voordat een steady state bereikt is en het aerobe systeem i.c.m. voldoende zuurstofaanvoer een steady hoeveelheid ATP kan aanleveren.
Welke twee systemen worden in de eerste 3-4 minuten aangesproken om ATP aan te leveren?

A
  • Het ATP-PCr systeem
  • De snelle (anaerobe) glycolyse