Les 7 Emotie en emotieregulatie Flashcards

1
Q

Trek niveau

A

Hoe voel je je meestal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Staat niveau

A

Hoe voel je je nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Emotie

A
  • Door een specifiek event
  • Korte duur
  • Specifiek
  • Met gezichtsexpressie
  • Actigeorienteerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mood

A
  • Oorzaak is vaak algemeen en onduidelijk
  • Duurt langer dan emotie
  • Meer algemeen
  • Hoort geen specifieke expressie bij
  • Cognitief van aard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Angst en gedrag

A
  • Door angst kun je bepaald gedrag niet meer doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Angst als staat niveau

A

Als je je niet angstig voelt na iets waar het wel zou moeten is de kans op risicovol gedrag groter

Je bent ook aantrekkelijker als slachtoffer van ASG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Angst als trek niveau

A

Zowel als het heel hoog is of heel laag is meer antisociale neigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schuld en gedrag

A
  • Kan voortzetten wangedrag voorkomen
  • Gelinkt aan minder externaliserend gedrag
  • Ik heb iets slechts gedaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schaamte en gedrag

A
  • Gaat uit van dat er iets mis is met de persoon ‘ Ik ben een slecht persoon ‘
  • Gelinkt aan meer geweld, omdat het geen zin heeft om eraan te werken als er iets fundamenteels met me mis is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Modellen over boosheid

A
  • General agression model
  • General strain theory
  • Novaco’s model
  • Frustratie agressie hypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

John Dollard

A

Frustratie agressie hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Frustratie agressie hypothese

A

Inspanningen om een doel te bereiken worden geblokkeerd. Dit leid tot frustratie, wat leid tot of boosheid of een andere negatieve emotie. Als het leid tot boosheid is het gevolg dat er agressie komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk type onderzoeker is John Dollard

A

Sociaal onderzoeker, het is een sociaal model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk type onderzoeker is Novaco

A

Klinisch, het is een klinisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Novaco’s model van boosheid

A

Een aversieve gebeurtenis leid tot opwinding, welke leid tot een cognitieve beoordeling hiervan. Hier zijn nu 2 opties, angst of boosheid. Als hier boosheid gekozen wordt zijn er weer 2 opties, een goede regulatie van de boosheid, en dus geen geweld, of een slechte regulatie van de boosheid en dus wel geweld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Robert Agnew

A

General strain theory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk type onderzoeker is Robert Agnew

A

Sociaal, het is een sociale theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Oude variant general strain theorie

A

Stressfactoren leiden tot negatieve emotionaliteit, leiden weer tot delinquentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vernieuwde versie general strain theorie

A

Stressfactoren leiden tot negatieve emotionaliteit. Als je dan wel adequate coping skills hebt leidt dit niet tot delinquentie. Als je dan geen adequate coping skills hebt leid dit wel tot delinquentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Problemen met de general strain theory

A
  • Weinig ruimte voor cognitieve appraisal
  • Zijn coping skills de enige factor die delinquentie bepaald?
  • Het is niet duidelijk of coping skills mediator of moderator is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Anderson

A

General agression model

22
Q

Welk type onderzoeker is Anderson

A

Klinisch, het is een klinisch model

23
Q

GAM

A

General agression model

24
Q

General agression model

A

De persoon x situatie interactie bepaald de interne staat. De interne staat bestaat uit cognitie, affect en opwinding

25
Q

Implicaties van het GAM

A
  • Boosheid kan inhibitie verlagen
  • Boosheid kan gedrag bekrachtigen
  • Boosheid faciliteert het behouden van een agressieve intentie
  • Boosheid kan een informatie signaal zijn
  • Boosheid brengt agressieve gedachten, scripts en gedragingen naar de voorgrond
26
Q

Howard

A

Howards Quadripartile typology of voilence

27
Q

Howards Quadripartile typology of voilence

A

Je deelt geweld op in 2 dimensies, controle en motivationele valentie. Hierdoor krijg je 4 type boosheid

28
Q

4 type boosheid van Howard

A
  • Sensatiezoekende boosheid
  • Explosieve/ reactieve boosheid
  • Dwingende boosheid
  • Wraakzuchtige/ ruminatieve boosheid
29
Q

Wat is het doel bij sensatiezoekende boosheid

A

Opwinding en recreatie, anderen schade toebrengen om positief affect te verhogen

30
Q

Wat is het type affect bij sensatiezoekende boosheid

A

Positief

31
Q

Welke emotie hoort bij sensatiezoekende boosheid

A

Opwinding

32
Q

Welke dimensies horen bij sensatiezoekende boosheid

A

Impulsief en proactief

33
Q

Wat is het doel bij explosieve/ reactieve boosheid

A

Zelfbescherming, wegnemen van een interpersoonlijke bedreiging om negatief affect te verminderen

34
Q

Wat is het affect bij explosieve/ reactieve boosheid

A

Negatief

35
Q

Welke emoties horen bij explosieve/ reactieve boosheid

A

Angst, nood

36
Q

Welke dimensies horen bij explosieve/ reactieve boosheid

A

Impulsief en reactief

37
Q

Wat is het doel bij dwingende boosheid

A

Zelfbevredigend, positieve uitkomsten of bekrachtiging krijgen

38
Q

Wat is het affect bij dwingende boosheid

A

Positief

39
Q

Welke emotie hoort bij dwingende boosheid

A

Aangename anticipatie

40
Q

Welke dimensies horen bij dwingende boosheid

A

Gecontroleerd en proactief

41
Q

Wat is het doel bij wraakzuchtige/ ruminatieve boosheid

A

Wraak, wegnemen van interpersoonlijke bedreiging middels een overwogen actie met voorbedachte raden

42
Q

Wat is het affect bij wraakzuchtige/ ruminatieve boosheid

A

Negatief

43
Q

Welke emotie hoort bij wraakzuchtige/ ruminatieve boosheid

A

Wraakzucht

44
Q

Welke dimensies horen bij wraakzuchtige/ ruminatieve boosheid

A

Gecontroleerd en reactief

45
Q

Welke groep daders handelt met de meeste gewaarwording

A

Moord en seksuele misdrijven

46
Q

Gross

A

Processen beinvloeden welke emoties we hebben, wanneer we ze hebben en hoe we ze ervaren

47
Q

Onderregulatie

A

Veel boosheid en andere negatieve emoties, hoge arousal. Agressieve scripts bij boosheid en agressie om emotionele kwetsbaarheid te verminderen bij andere negatieve emoties

48
Q

Robberton

A

Overregulatie van emoties is ook een probleem

49
Q

Overregulatie

A

Verslechtert inhibitie, process van beslissingen, sociaal netwerk en oplossen van moeilijke situaties, doordat deze vermeden worden. ZOrgt voor meer fysiologische opwinding

50
Q

Emotieregulatieproblemen als moderator bij 221 italiaanse daders

A

Negatieve urgentie modereert de link tussen negatieve emotionaliteit en fysieke agressie