Les 3 (samenvatting) Flashcards

1
Q

VFM

A

Vijf factor model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5 trekken bij het vijffactor model

A

Neuroticisme
Extraversie
Openheid voor ervaringen
Altruisme
Conscientieusheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neuroticisme

A

Individuele verschillen in (sociale) angst, ergernis, kwetsbaarheid en negatieve emotionaliteit.

Ook wel emotionele instabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Extraversie

A

Refereert naar sociaal, assertief, dominant, energiek en optimistisch zijn, vs. een voorkeur hebben voor solitaire activiteiten, anderen volgen en introvert zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Openheid voor ervaringen

A

Creatief zijn, problemen/ situaties met open geest benaderen t.o.v. minder fantasierijk en meer nuchter zijn, voorkeur hebben voor gekende paden en oplossingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Altruisme

A

Kwaliteit van sociale interactie: warm, vriendelijk, empathisch vs. koud, egocentrisch en antagonistisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Conscientieusheid

A

Precies, ordelijk, planmatig, ambitieus, maar ook beschikken over zelfdiscipline en zichzelf als competent beschouwen.

Werk gerelateerde trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interpersoonlijk circumplex kijkt naar…

A

Extraversie (= kwantiteit van sociale relaties)

Altruïsme (= kwaliteit van sociale relaties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leerstijlen zijn gebaseerd op…

A

Openheid voor ervaringen en consciëntieusheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vragenlijsten om de Big 5 te meten

A

NEO-Personality Inventory Revised (NEO-PI-R)

NEO-Five Factor Inventory (NEO-FFI)

Big Five Inventory 2 (BFI-2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lexicale modellen persoonlijkheidstrekken

A

Aan de hand van ons vocabulair werd er gekeken voor welke persoonlijkheidstrekken er woorden bestonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorbeelden van lexicale modellen

A

Cattel’s 16 personality factors (16PF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gedragsgebaseerde modellen persoonlijkheidsstoornissen

A

Op basis van zelfbeoordeling en observaties, waardoor het wetenschappelijker werd met minder dimensies dan die van Cattel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voorbeelden Gedragsgebaseerde modellen

A
  • Eysenck’s Big 3 PEN model
  • Tellegen’s Multidimensionele Persoonlijkheidsvragenlijst (MPQ)
  • Cloninger’s Tridimensional Model of Personality (TPQ)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eysenck’s Big 3 PEN-model

A

Kijkt naar extraversie, neuroticisme en psychoticisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tellegen’s Multidimensionele Persoonlijkheidsvragenlijst (MPQ)

A

Bevat:
- Positieve emotionaliteit
- Negatieve emotionaliteit
- Constraint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Positieve emotionaliteit volgens MPQ

A

Extraversie en conscientieusheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

MPQ

A

Tellegen’s Multidimensionele Persoonlijkheidsvragenlijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Negatieve emotionaliteit volgens MPQ

A

Neuroticisme en lage altruisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Constraint volgens MPQ

A

Conscientieusheid en lage openheid voor ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cloninger

A

Cloningers Tridimensional model of personality

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

TPQ

A

Cloningers Tridimensional model of personality

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cloningers Tridimensional model of personality

A

Basisdimensies
- Novelty seeking
- Harm avoidance
- Reward dependance
- Persistance

Omgevingsdimensies
- Self-directedness
- Cooperation
- Selftransendance

Lage validiteit en betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Harm avoidance bij PEN en FFM

A

PEN: hoge N lage E
FFM: hoge N lage EOC

25
Q

Novelty seeking bij PEN en FFM

A

PEN: hoge EP
FFM: hoge EO lage C

26
Q

Reward dependance bij PEN en FFM

A

PEN: hoge E lage P
FFM: Hoge EO

27
Q

Persistence bij FFM

A

Hoge C

28
Q

Self directedness bij FFM

A

lage N hoge CE

29
Q

Cooperation bij FFM

A

Hoge AEO

30
Q

Hoe zijn de five factor dimensies met elkaar gecorreleerd

A

2 hogere orde factoren, Alpha en Beta

31
Q

Alpha

A

Acting out of dominantie.

Hierbij horen extraversie en openheid voor ervaringen

32
Q

Beta

A

Anxious-inhibited of affiliation

Bevat altruisme, conscientieusheid en neuroticisme

33
Q

Wat zijn de resultaten van een multitrait multi method onderzoek om de trekken te ontrafelen van methode effecten

A
  • Zelfbeoordeling bij de FFM zijn matig gecorreleerd, informant beoordelingen niet
  • De FFM is orthogonaal afhankelijk van de kwaliteit en ook van de bron en data. Hierdoor is niet gekozen voor minder dan 5 dimensies
  • Hogere orde factoren zijn methodologische artifacten
34
Q

Welke trekken zijn gecorreleerd met geweld

A

Hoge neuroticisme, lage conscientieusheid en altruisme

35
Q

De P van Eysencks PEN model

A

Psychoticisme

Mensen vertonen agressie, kilheid, egocentrisme, impulsiviteit en gebrek aan empathie. Biologisch gezien hebben ze een laag cortisolgehalte waardoor ze eerder middelenmisbruik gaan vertonen ter simulatie van underaroused pathways

36
Q

De E in Eysencks PEN model

A

Extraversie

Sociabiliteit, levendigheid, activiteit, assertiviteit en dominantie. Laag cortisolgehalte maskeren door op zoek te gaan naar sensatie om hun arousal te verhogen

37
Q

De N in Eysencks PEN model

A

Neuroticisme

Gespannen, instabiel, schuldig, emotioneel en negatief. Laag cortisolgehalte maskeren door middelenmisbruikt

38
Q

Welke PEN combinatie leid tot antisociaal gedrag

A

Hoge P en lage N

39
Q

resilients

A

Scoren hoog op E, A, C, O en laag op N. Hebben vaak een hoger IQ. Zijn niet vatbaar voor de risicofactoren

40
Q

Problemen met Eysencks theorie

A

Hij is veranderd in de loop van de tijd. Het psychoticisme construct bleek gebrekkig. Er was veel verwarring tussen geestesziekten en gezonde mensen met gedragsproblemen bij dit construct

41
Q

Little five voor kinderen

A
  • Emotionele stabiliteit
  • Extraversie
  • Vindingrijkheid
  • Conscientieusheid
  • Welwillendheid
42
Q

Vindingrijkheid

A

Creativiteit intellect en het hebben van een brede woordenschat/ het snel aanleren van nieuwe woorden

43
Q

Welwillendheid

A

Makkelijk opvoedbaar

44
Q

Wanneer spreken we van een moeilijk/ externaliserend temperament

A

Bij lage welwillendheid en lage conscientieusheid

45
Q

DAPP-BQ

A

Dimensional assesment of personality pathology

Bestaat uit:
- Emotionele dysregulatie
- Dissociaal gedrag
- Inhibitie
- Compulsiviteit

46
Q

Emotionele dysregulatie volgens FFM en PEN

A

FFM: hoge N, lage OA
PEN: Hoge N

47
Q

Dissociaal gedrag volgens FFM en PEN

A

FFM: lage A
PEN: hoge P

48
Q

Inhibitie volgens FFM en PEN

A

FFM: lage E
PEN: lage E

49
Q

Compulsiviteit volgens FFM

A

Hoge C

50
Q

Dark triad of personality

A

Machiavellisme
Psychopathie
Narcisme

51
Q

Machiavellisme volgens FFM

A

Lage A en N

Het doel heiligt de middelen

52
Q

Psychopathie volgens FFM

A

Lage A (bij secundaire psychopathie ook hoge N en lage C)

53
Q

Narcisme volgens FFM

A

lage A

54
Q

Welke combinatie trekken is van belang voor zelf gerapporteerd geweld, vandalisme en diefstal

A

Hoge N en lage AC

55
Q

Welke stoornissen verhogen de kans op arrestatie

A

Antisociale PS
Paranoide PS
Borderline PS
Narcistische PS

56
Q

FFM bij sexuele delinquenten

A

Hele hoge N bij Extra-familiare delinquenten
hoge N bij intra familiare delinquenten

57
Q

Verschil FFM gewelddadige e niet gewelddadige daders

A

Lagere E en O bij geweldadigere daders

58
Q

3 groepen die een wapen bezitten

A

Beroepscriminelen
Jonge mannen (voor bescherming of pronken)
Adolescenten (lage AC, meer delinquentie)