Les 10 (samenvatting) Flashcards

1
Q

Sociale probleemoplossing

A

Een zelfsturend cognitief proces waarbij een individu probeert oplossingen te identificeren of te vinden voor specifieke problemen in het dagelijks leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 componenten van sociale probleemoplossing

A
  • Orienterende reacties
  • Probleemoplossend vermogen
  • Basis cognitieve vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

orienterende reacties

A

het herkennen van het probleem. Dit
activeert overtuigingen over het vermogen om het probleem op
te lossen, waarna er affectieve reacties worden getoond t.a.v. het
probleem/ competenties om het op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Probleemoplossend vermogen

A

weten wat het probleem is en
de doelstellingen bepalen/ oplossingen bedenken → het
bedenken van een plan en het uitvoeren ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Basis cognitieve vaardigheden

A

perceptie, aandacht,
informatieverwerking en het geheugen. Neem als voorbeeld de
vijandige attributiebias, waarbij je alles als gewelddadig
percipieert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Probleemorientaties

A

Positieve probleemorientatie
Negatieve probleemorientatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

PPO

A

Positieve probleem orientatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

NPO

A

Negatieve probleem orientatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Positieve probleem orientatie

A

problemen worden gezien
als uitdagingen, waarbij er op een optimistische manier
oplossingen worden gevonden waar men zich daadwerkelijk voor
in zet.
o Persoon in kwestie wordt ontslagen en gaat meteen op zoek naar ander werk, zonder in de put te zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Negatieve probleem orientatie

A

problemen worden gezien
als bedreiging en men is pessimistisch over het vinden van
oplossingen, wat gepaard gaat met gevoelens van frustratie.
o Persoon in kwestie wordt ontslagen en voelt zich zodanig
slecht, dat hij niet opzoek gaat naar nieuwe werk, maar in
de put blijft zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kernsymptomen ADHD

A
  • Leeftijdsongeschikte aandachtsproblemen.
  • En/ of hyperactiviteit en impulsiviteit.
  • Vaak ernstige psychosociale beperkingen in meerdere terreinen van het
    functioneren.
  • Er zijn moeilijkheden met het sociaal functioneren: meer
    vriendschapsproblemen (Young, Toone, & Tyson, 2003); meer relatie-en
    familie dysfuncties (Eakin et al., 2004).
  • Sterk verband tussen ADHD en crimineel gedrag door impulsiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 modellen van impulsiviteit

A
  • Onvermogen om een respons te onderdrukken
    -Voorkeur voor kleine en directe beloningen
  • Vroegtijdige en premature reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voorkeur voor kleine en directe beloningen

A

Dit is onderzocht door
zelfrapportage met vragen over het uitstellen van beloningen. Ze gaven aan
dat ze daar wel goed in waren, en vervolgens moesten ze een computertaak doen
(= Marshmallow test/ Temporal discouting task). Daaruit bleek dat als
ze konden kiezen tussen vandaag 10 euro of over een maand 100
euro, ze toch eerder gaan voor vandaag 10 euro, aangezien het geld
voor hen minder waard wordt over tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vroegtijdige premature reacties

A

onderzocht
d.m.v. een Go/no-go taak bij ambulante patiënten. Bij bepaalde signalen
moest er op een knop gedrukt worden, en bij andere signalen niet. Echter is
het voor deze mensen erg lastig om te stoppen wanneer ze met een taak
bezig zijn en drukken dan vaker ook bij het signaal waar het niet moet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Crimineel denken

A

zijn cognities die bedoeld zijn om de schending van regels, codes
en wetten die eerder door een legitiem bestuursorgaan zijn vastgesteld, ingang te zetten en/ of in stand te houden. Echter, wat een crimineel is, en hoe hij/ zij denkt, wordt cultureel bepaald, vandaar is het niet universeel. Bijv. is het in sommige landen legaal om seks te hebben met een kind vanaf 13 jaar.

17
Q

Walters

A

Lifestyle theory of crime

18
Q

Lifestyle theory of crime

A

Je hebt 3 niveaus
Schema’s - geven basis mening aan dingen
Subnetworks- kijken naar interrelated networks
Beliefs - globale impressie van het zelf en de context

19
Q

Mann en Beech

A

Schema based model

20
Q

Schema based model

A

Stel dat je als kind misbruikt bent, dan ga je in je ontwikkeling schema’s creëren, wat een negatieve invloed heeft op toekomstige relaties. Iemand kan denken dat er altijd een iemand is die ondergeschikt is en iemand die dominant is in de relatie. Dit heeft invloed op het verwerken van informatie en de interpretatie van de cognities.
Uiteindelijk kan dit dus leiden tot partnergeweld of
seksuele delicten

21
Q

Ward, Keenan en Polaschek

A

Impliciete theorien die te maken hebben met schema’s

22
Q

Naar welke 3 niveaus kijken de impliciete theorien die te maken hebben met schema’s?

A

Slachtoffers
Het zelf
De wereld

23
Q

Slachtoffers volgens het impliciete theoriemodel

A
  • Men kan ervan overtuigd zijn dat kinderen seksuele wezens zijn.
    o Bekomende redenering
    van een delinquent: “Een kind
    kan zijn eigenkeuzes maken wanneer
    het gaat over seksueel contact hebben
    met een man”.
  • Nature of harm: delinquenten vinden dat de maatschappij pedofilie slecht
    beoordeelt, maar het eigenlijk niet zo is, en dat ze het kind nog niet fysiek iets
    aan hebben gedaan (maar wel 1000 kinderporno foto’s bezitten).
  • Vrouwen worden als misleidend en seksueel object ervaren.
24
Q

Zelf volgens het impliciete theorien model

A
  • Entitlement: men is bevoegd om deze criminele gedragingen uit te voeren.
  • Oncontroleerbaarheid: men zou zich volgens delinquenten moeten neerleggen bij de criminele daden, omdat men geen controle heeft over alles in het leven.
25
Q

Wereld volgens impliciete theorien model

A

Gevaarlijke wereld: men ervaart de wereld als gevaarlijk en iets dat niet te
vertrouwen is, daarom gaat men zich richten op kinderen.

26
Q

Morele ontkoppeling

A

De misdaad goed praten, voor of na de daad

27
Q

2 manieren van morele ontkoppeling

A

Immoreel gedrag reconstrueren
Persoonlijke verantwoordelijkheid verbloemen

28
Q

3 manieren van immorreel gedrag reconstrueren

A

Morele rechtvaardiging
Eufemistisch labelen
Positieve vergelijking

29
Q

Morele rechtvaardiging

A

je gedrag persoonlijk en sociaal acceptabel maken door het te koppelen aan doelen: trots, eer.

30
Q

Eufemistisch labelen

A

iets beter voorstellen dan het is: iemand bewusteloos slaan in bedwang houden noemen.

31
Q

Positieve vergelijking

A

een erger scenario verzinnen dan wat je gedaan hebt: het kon nog slechter

32
Q

4 manieren van persoonlijke verantwoordelijkheid verbloemen

A
  • Verleggen van verantwoordelijkheid
  • Diffuse verantwoordelijkheid
  • Ontmenselijking
  • Attributie van schuld
33
Q

Verleggen van verantwoordelijkheid

A

anders de schuld geven:
opdrachtgever.

34
Q

Diffuse verantwoordelijkheid

A

De schuld over meer mensen verdelen

35
Q

Ontmenselijking

A

Mensen als voorwerpen of dieren zien

36
Q

Attributie van schuld

A

Slachtoffer de schuld geven

37
Q

Primaire vervormingen

A

Zichzelf boven een ander zetten. Egoistische visie, minachting voor andermans gevoelens en behoeften

38
Q

Secundaire vervormingen

A

Zelfvernederende verstoringen die verband houden met de rechtvaardiging of neutralisering van immoreel gedrag. Ook het omzeilen van morele emoties

39
Q

Primaire en secundaire vervormingen en ASPS

A

Geen significante verschillen, behalve bij obscuring. ASPS volk verdoezelt hun verantwoordelijkheid meer dan de controle groep. Ze scoren ook hoger op reactieve en proactieve agressie en op primaire en secundaire vertekeningen