Leerstijlen en EE construct Flashcards

1
Q

wat zijn de verschillende leerstijlen van KOLB?

A
  • de doener
  • de denker
  • de bezinner
  • de beslisser
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe leert een doener?

A

o Leert van directe ervaringen, dingen doen en experimenteren
o Nieuwe ervaringen, het oplossen van een probleem
o Wordt graag in het diepe gegooid worden met een
uitdagende taak
o Werkt graag samen en kan zich makkelijk aanpassen aan
nieuwe situaties
o Valkuilen: moeite met hoofd- en bijzaken onderscheiden, voorbereidingen treffen, reflecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe leert de bezinner?

A

o Activiteiten waar ze de tijd voor krijgen/gestimuleerd worden na te denken over acties en dan
toe te passen.
o Als de mogelijkheid wordt geboden eerst na te denken en dan toe te passen.
o Observeren vaak anderen voordat hij/zij zelf aan de slag gaat.
o Kan zich goed inleven en verbanden leggen in verschillende situaties
o Valkuil: Beslissingen nemen zonder limieten en tijdsduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe leert de denker?

A

o Gestructureerde situaties met duidelijke doelstellingen (congressen, colleges, boeken, enz.)
o Als ze de tijd krijgen om relaties te kunnen leggen met kennis die ze al bezitten.
o Als ze de kans krijgen vragen te stellen en de basismethodologie, logica enz. te achterhalen.
o Valkuil: kunnen niet goed tegen chaos, lastig kennis praktisch toe te passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe leert de beslisser?

A

o Een activiteit waar een duidelijk verband is tussen leren en werken
o Een activiteit waar ze zich kunnen richten op praktische zaken.
o Een activiteit waar ze technieken worden getoond met duidelijke praktische voorbeelden.
o Een activiteit waar ze de kans krijgen dingen uit te proberen en te oefenen onder begeleiding
van een expert.
o Valkuil: lastig om in te zien wat hij nu leert, later van pas komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat houdt de instructieaanpak in?

A

: geschikt voor mensen die sterk zijn in het direct oefen met nieuwe informatie. Ze
vinden het fijn dat een ander helder uitleg en gestructureerd aangeboden krijg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat houdt de zelfstudieaanpak in?

A

geschikt voor mensen die sterk zijn in het nadenken en theoretiseren aan de hand
van de waarom-vraag. Ze vinden het fijn om zo veel mogelijk achtergronden uit te zoeken en te
ordenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat houdt de reflectieaanpak in?

A

geschikt voor mensen die sterk zijn in het kijken naar praktische gebeurtenissen. Het
gaat hen niet om diepgaande analyses. Ze vinden het fijn om de tijd te krijgen om informatie uit meer
dan 1 invalshoek te bekijken en te reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat houdt de oefenaanpak in?

A

geschikt voor mensen die sterk zijn in leren door te doen. Zij vinden praktische
toepasbaarheid belangrijk en willen niet al te veel tijd besteden aan het nadenken erover. Ze vinden
het fijn om directe experimenteren met nieuwe dingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de observatiepunten bij SI problemen?

A
  • Problemen met aanraking
  • Problemen met beweging en evenwicht
  • Problemen bij visuele informatie
  • Problemen bij auditieve informatie
  • Problemen bij smaak en geur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat betekend een lage drempel bij de werking van de hersenen?

A

Lage drempel
o De hersenen merken input snel op
o We nemen dingen snel waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent een hoge drempel als we gaan kijken naar de werking van de hersenen?

A

o Hersenen hebben meer tijd nodig om
voldoende input te verzamelen en in actie te
komen
o We kunnen dingen missen die anderen opmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is actieve zelfregulatie?

A

dingen doen om de hoeveelheid en soort sensorische input waarmee je
problemen hebt te regelen. Bijv. Fluiten of neuriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is passieve zelfregulatie?

A

sensorische input over je heen laten komen en dan op die input
reageren. Om de hoeveelheid en soort sensorische input waarmee ze problemen hebben te
regelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn sensorische modulatieproblemen?

A

de manier waarop kind binnenkomende prikkels reguleert
o Onder responsief
o Over responsief
o FFFF (fight, flight, fright, freeze) reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn sensorische discriminatieproblemen?

A

het kind kan de ene binnenkomende prikkel moeilijk van de

andere onderscheiden

17
Q

wat zijn sensomotorische problemen?

A

bewegingen moeilijk organiseren en plannen en/of uitvoeren.

18
Q

Welke diagnostische instrumenten kunnen gebruikt worden voor SI?

A
• Oudervragenlijst SP-NL
• School comapanion
• Schoolvragenlijst SIT
• Onderdelen van de SIT
• Eigen observatie
• Bij jonge kinderen tot 18 maanden
o Test van Sensorische functies bij zuigelingen
19
Q

noem de verschillende fasen van het alertheidsprogramma?

A

• Fase 1: herkennen van de motor snelheden
o Hele systeem inschakelen
• Fase 2: experimenteren met manieren om de motor te veranderen
o Bijv. friemelmateriaal, schommelen, knetterzeep
• Fase 3: regulatie van de motor
o Voorkomen dat de motor de verkeerde kant opschiet

20
Q

wat zijn de 5 motorveranderaars?

A
  • Mond
  • Kijken
  • Luisteren
  • Bewegen
  • Aanraken
21
Q

Wat is een EE- klimaat?

A

Dit is een klimaat met een lage emotionele betrokkenheid. Expressed emotion verwijst naar de affectieve
attitudes en gedragingen van (in)formele zorgverstrekkers t.o.v. de cliënt met psychische problematiek.
Bij jongeren met schizofrenie op een afdeling betekent dit dat hulpverleners zo min mogelijk betrokken zijn bij
de cliënten, sprake is van rust, activiteiten duren vaak kort, minimale interactie.
Dit voorkomt dat de jongeren overprikkeld worden en daardoor stress ervaren.