directieve benadering en cognitieve benadering Flashcards

1
Q

wat zijn de kenmerken van directieve therapie?

A

• De therapeut geeft de cliënt aanwijzingen
• Het aantal zittingen wordt beperkt gehouden
• Therapeut en cliënt werken aan concrete, welomschreven doelen
• De therapeut plaatst de problemen van de cliënt in een zo gunstig mogelijke positieve context
• De therapeut baseerd zijn aanpak op pragmatische overwegingen
• Directieve therapie is gericht op actie
• In directieve therapie wordt optimaal gebruikbemaakt van
zogenaamde non-specifieke therapiefactoren
• Directieve therapie is een electrische benadering
• Directieve therapie is primair bedoeld voor gewone mensen
• Directieve therapie is voor mensen met klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

benoem de verschillende therapeutische houdingen bij directieve therapie

A

• Direct-concreet-congruent: je zegt tegen de cliënt wat hij moet doen
• Indirect-concreet-congruent: voorbeeld geven
• Indirect-metafoor-congruent: indirect advies geven (bijv. Door een gedicht voor te lezen)
• Direct-metafoor-congruent: geven van advies middels metafoor
• Direct paradoxaal concreet: Je adviseert een man met een straatfobie nooit meer naar buiten te gaan,
in de hoop dat hij dit relativeert
• Indirect-concreet paradoxaal: voorbeeld aanhalen van een ander in de hoop dat de cliënt dit
relativeert
• Direct paradoxaal metafoor: superdramtisering
• of humoristische overdrijving
• Indirect paradoxaal metafoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is directieve therapie?

A

Directieve therapie gaat ervan uit dat de therapeut de cliënt beinvloed. De therapeut beschouwt en
persenteert zichzelf als een vakmens wiens kennis van zaken de cliënt hopelijk uit de problemen kan worden
geholpen. Doorgaans worden er 2 soorten richtlijnen onderscheiden.
• De leeropdrachten en contacttechnieken: waarbij de cliënt via kleine, haalbare stappen aan verbetering
werkt
• Paradoxale opdrachten of varianten van symptoomvoorschijving: klachten of het probleem worden
verminderd door het opteren ervan juist aan te moedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke twee stromingen zijn r gebruikt in de cognitieve benadering?

A

• Behaviorischtische stroming: deze stroming gaat ervan uit dat de mens is zelf niet in staat richting te
geven aan het leven, maar gedrag wordt bepaald door omgevingsinvloeden. Er passen 4 leerprocessen
bij deze stroming:
o Habituatie
o Klassieke conditionering
o Operante conditioneren
o Modelleren
In de praktijk worden de volgende technieken gebruikt:
o Positieve of negatieve bekrachtinging
o Shaping
o Prompting
o Chaining
o Token economy
o Exposure
o modelleren
• Cognitieve stroming: deze stroming is ontstaan als reactie op de behaviorischtische stroming. Deze
stroming gaat ervan uit dat leren niet alleen te maken heeft met observeerbaar gedrag, maar ook met
onobserveerbare cognitieve processen zaals aandacht, geheugen en executief functioneren. De mens
wordt gezien al seen inforamtieverwerkend system, en alle kennis die men heeft is in schema’s
georganiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de uitgangspunten van de cognitieve benadering ?

A
  • Gedachten, gevoelens en gedrag (doen, handelen) beïnvloeden elkaar wederzijds.
  • Door een van deze 3 aspecten aan te pakken verandert er vaak op de andere gebieden ook iets.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar wordt cognitieve benadering voor gebruikt?

A

• Cliënten helpen bij herkennen van zijn irrationele gedachten
• Cliënt ondersteunen en stimuleren de invloed van deze gedachten op het gevoel en gedrag te
herkennen
• Cliënt leren irrationele gedachten te vervangen door rationele/functionele gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer wordt cognitieve benadering gebruikt?

A
  • Tijdens activiteit
  • Nabespreking van activiteit
  • Evaluatie van thuisopdrachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de voorwaarde voor cognitieve benadering?

A

• Cliënt is in staat tot
o Zelfreflectie
o Verwoorden van zijn gevoelens en gedachten
o Begrijpen van principes van cognitieve benadering
• Er is sprake van een redelijk constante uitingsvorm van de problematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de vormen van cognitieve benadering?

A

• Socratische dialoog: een manier van doorvragen en veronderstellingen doen die de interpretaties en
opvattingen van de cliënt ter discussie worden stelt (bijv.: hoe weet je dat zo zeker, overschat je jouw
verantwoordelijkheden in deze kwestie). De therapeut geeft zelf geen interventie, maar stelt vragen
over de interpretatie en formuleert hypothesen over de gevolgen van de gedachtegang voor zijn
handelen, waardoor de cliënt zelf het irreëlere ervan inziet. Waarom vragen worden meestal niet
gesteld.
• Cognitieve hersenstructering: laat de cliënt de situatie van een ander standpunt bekijken/ervaren
door:
o Uitleg en informatie geven: doordat de cliënt meer kennis heeft van het probleem, kan hij de
gevolgen ook beter overzien en staat hij er minder angstig tegenover.
o Herformuleren: de therapeut verwoordt de opvatting van de cliënt op een andere manier. De
cliënt kan hierdoor een ander inzicht in de situatie krijgen.
o Positief etiketteren: de therapeut herinterpreteert de aanvankelijk als negatief beleefde
aspecten van een probleem op een zo positief mogelijk wijze, zodat de cliënt zijn eigen
handelwijze beter kan accepteren.
o Overdrijven: de therapeut overdrijft de situatie/opvatting van de cliënt, of laat hem dit zelf
doen, om het probleem te laten relativeren.
o Concretiseren: de therapeut leert de cliënt de vage gedachten of uitspraken te specificeren. Als
therapeut stel je W- vragen (wie, wat, waar, wanneer, welke), waardoor de cliënt een helder
beeld van de situatie krijgt.
o Uitproberen: De therapeut laat een cliënt het proberen
o If you can’t beat it, join it: wanneer de therapeut er samen met de cliënt niet in slaagt om de
cliënt een situatie anders te leren ervaren, is het een bruikbare strategie om de cliënt te leren
de situatie te accepteren.
o Geduldig volhouden: de therapeut staat model, geeft het goede voorbeeld en houdt rustig vol
wanneer de cliënt gefrustreerd dreigt te raken of weinig vertrouwen heeft in een goede afloop.
o Verdeel en heers: de therapeut richt zich in eerste instantie op de elementen die de minste
weerstand oproepen.
o Doe het onverwachte: de therapeut daagt de cliënt uit iets onverwachts te doen, zichzelf te
verrassen, eens iets heel anders te doen
o De weg van geleidelijkheid: de therapeut moedigt de cliënt niet aan om een angstwekkende
situatie direct aan te gaan, maar gebruik een indirecte benadering
o Decenteren: de therapeut leert de cliënt om zijn basisgedachte uit te dagen.
o Perspectief vergroten: cliënten verliezen zich soms in details en kunnen hun handelingsvraag
niet meer in een groter perspectief zien. De therapeut kan het beeld dat de cliënt van de
situatie heeft, helpen verbreden.
• Mindfulness: meditatievorm/ oefening in aandacht en waarneming van gedachten en gevoelens:
gericht op het loslaten van negatieve gedachten en oordelen/hier en nu/accepteren
• Rationeel emotieve therapie (RET): is gebaseerd op de cognitieve gedragstherapie en de directieve
therapie. Het doel:
o Cliënt leren zien van onnauwkeurigheden of onjuistheden in zijn denken
o Cliënt helpen ontwikkelen van een realistische kijk op zichzelf en zijn omgeving
o Cliënten helpen vergroten van inzicht in z’n emotionele beleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het doel van de ABC- schema van RET?

A
  • Analyseren van irrationele gedachtepatronen

* Opstellen van alternatieve, meer rationele gedachtepatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar staat de A, B en C voor in het ABC schema van Ret?

A
  • A: activerende gebeurtenis; er gebeurt iets (feiten)
  • B: betekenis(sen) die persoon aan gebeurtenis geeft; gedachten over jezelf- de ander-de situatie zelf
  • C: gevoels-gedragsconsequentie van A en B; reactie wat voelde je- wat deed je
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly