cognitieve problematiek en ergotherapie Flashcards

1
Q

hoe verloopt het herstel van de brein?

A
  • Het brein is plastisch, leren heeft effect
  • Nieuwe cellen, neurogenese: hypocampus
  • Vaak eerste 6 tot 12 maanden spontaan herstel
  • Daarna: leren omgaan met……
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de vaak gemelde stoornissen bij cognitieve problematiek?

A
  • Zintuigen (zien, horen, smaak, gevoel enz.)
  • Motoriek (spierzwakte, tonus, coördinatie, planning)
  • Cognitie
  • Gedrag (persoonlijkheid, emotioneel, stemming, angst, ontremdheid)
  • Vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

noem de neuropsychologische functiestoornissen?

A
  • Amnesie (geheugenproblemen)
  • Gebrek aan ziekte-inzicht
  • Agnosie (bijv. Het niet herkennen van voorwerpen)
  • Aandachts-, concentratieproblemen
  • Hemianopsie of andere visuele problemen
  • Problemen ruimtelijk inzicht
  • Neglext/ in-attentie
  • Apraxie
  • Initiatief verlies
  • Impulsief gedrag
  • Desoriëntatie in tijd/plaats/persoon
  • Verward
  • Taal/spraak problemen
  • Informatieverwerkingsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de zichtbare gevolgen van een verandering in de cognitie?

A
  • Gebrek aan generalisatie en moeite om ervaringen te integreren
  • Moeite met abstract denken
  • Verlies van automatismen
  • Persoonlijkheidsveranderingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke diagnostische instrumenten zijn er om de cognitie in kaart te brengen?

A
  • A-One
  • PRPP
  • COMP
  • ACLS test (leren lapje met steken)
  • AMPS
  • Contextual memory test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat wordt er verstaan onder cognitieve processen?

A

: bevatten aandacht, informatie verwerken en geheugen (wat doet een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat wordt er verstaan onder de executieve processen?

A

betreffen plannen, organiseren, aansturen en het controleren van de voortgang
van activiteiten (hoe doet een persoon het). Executieve processen zijn een onderdeel van de cognitieve
processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is aandacht?

A

• Het vermogen om zich te richten op bepaalde informatie, die belangrijk is of interessant en de
flexibiliteit om deze informatie te manipuleren.
• Voorwaarde voor aandacht is alertheid (arousal) en bewustzijn
• Aandachtsproblemen is een van de meest voorkomende verschijnselen bij hersenletsel. Komt voor bij
elke cliënt. Vaak neemt het af 3 maanden na het oplopen van letsel. Een grote groep meldt echter na 2
jaar nog steeds aandachtsproblemen
• Aandacht is voorwaardelijk voor alle andere cognitieve processe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de 5 niveaus van aandacht?

A

• Gerichte aandacht: het waarnemen van een prikkel
• Volgehouden aandacht: hoelang kan de aandacht worden volgehouden, kan iemand een taak
afmaken.
• Selectieve aandacht: elimineren van niet relevante prikkels
• Wisselende aandacht: kunnen schakelen van het een naar het ander
• Verdeelde aandacht: aandacht verdelen over meerdere taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de ergotherapeutische assessments van aandacht?

A
  • PRPP, AMPS, A-one (aandacht niet onderverdeeld, de maar voor aandacht is grof)
  • Attention Process Training Test
  • Test of Everyday Attention
  • Allerlei aandachtslijsten of weeklijsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke 3 componenten zijn er te scheiden voor bewuste informatieverwerking?

A
  • Snelheid van het denken
  • Capaciteit van het denken
  • Controle (sturing geven aan selectieve processen, manipuleren van informatie uit het werkgeheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke ergotherapeutische assessments zijn er om de informatieverwerking in kaart te brengen?

A
  • Geen specifieke testen
  • Snelheid van informatieverwerking met Nine-Hole Peg test
  • Weeklijsten/ logboeken
  • Scorelijsten
  • PRPP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe werkt de sensorische informatieverwerking?

A
  • Lokalisatie en discriminatie, tast: tweepuntsdiscriminatietest
  • Stereognosie: testen d.m.v. voorwerpen in de hand te geven, geblinddoekt objecten indentificren
  • Propiocepsis: geblinddoekt de positie van eigen ledenmaten laten bepalen
  • Kinethesie (bewegingsgevoel): geblinddoekt de gemaakte beweging laten beschrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe werkt de visuele informatieverwerking?

A

• Oculmotorische controle: ogen bewegen terwijl het
hoofd wordt stilgehouden
• Visuele velden: de gebieden in het oog die kunnen
waarnemen
• Visuele scherpte: helderheid van het beeld
• Aandacht: vermogen om de aandacht te richten op een visuele stimulans
• Scannen: alle details van een beeld op een systematische wijze registreren
• Patroonherkenning: het vermogen om a.d.h.v. significatie kenmerken een object te identificeren
• Visueel geheugen: het vergelijken van een beeld met een al eerder in het geheugen opgeslagen beeld
• Visuele cognitie: betekenis geven aan de beelden, integreren met andere sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke ergotherapeutische assessments zijn er voor de visuele informatieverwerking ?

A
  • MVTP test: vormherkenning, visueel geheugen en visuele cognitie
  • LOTCA: 20 deeltestjes op gebied van oriëntatie, visuele en ruimtelijke testjes
  • Observatie
  • Oculmotorische controle: bewegen de ogen
  • Visuele verwerkingslijst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke geheugenprocessen zijn er?

A

• Aandacht: aandacht voor informatie
• Coderen: het registeren van informatie op het moment van
waarnemen
• Opslaan: de gecodeerde informatie wordt opgeslagen in het
lange termijn geheugen
• Consolidatie: regelmatig informatie weer opnieuw oproepen, en verwerken, dan blijft informatie in het
geheugen
• Oproepen: het proces van terughalen van informatie opgeslagen in het lange termijn geheugen

17
Q

noem de onderverdeling van het geheugen

A
  • Semantische geheugen: kennis van bepaalde feiten
  • Episodische geheugen: ervaringen
  • Procedureel geheugen: weten hoe een bepaalde beweging gemaakt moet worden
18
Q

welke ergotherapeutische assessments zijn er bij geheugenproblemen?

A
• Tijd
o Retrograde amnesie
o Antrograde amnesie
o Episodische amnesie (ervaringen)
o Prospectief amnesie
• Soort informatie
o Gezicht
o Geluid 
o Getallen 
• Contextual memory test
• Rivermead behavioural memory test
19
Q

wanneer spreken wij van praxis?

A

• Er zijn problemen waarneembaar bij het uitvoeren van doelgerichte aangeleerde taken
• De beperkingen zijn niet toe te schrijven aan stoornissen in de motoriek, coördinatie of sensibiliteit.
Daarnaast mogen er geen stoornissen zijn in visus, gehoor, taalbegrip, aandacht, arousal, motivatie,
ruimtelijke waarnemingsvermogen, bewustzijn of geheugen, die het beperkte handelen volledig
kunnen verklaren.

20
Q

welke ergotherapeutische assessments zijn er voor de Praxis?

A

• Richtlijn voor de apraxie
o 2 taken observeren (zelfgekozen en betekenisvol)
o 2 scores een score voor onafhankelijk en een score voor het verloop van de taakuitvoering
(oriëntatie-, uitvoer en controle fase)
• PRPP
• A-one

21
Q

wat zijn de executieve processen?

A

• Betreffen:
o Plannen
o Organiseren
o Aansturen
o Controleren van de voortgang van activiteiten
• Lange termijndoelen bepalen, de stappen plannen om deze doelen te halen, de voortgang volgen en de
processen kunnen bijsturen op bassi van een goed oordeel, anticiperen op mogelijke situaties
• Executieve problemen (7 observeerbare vaardigheiden):
o Inzicht: inzicht in eigen sterke en zwakke kanten
o Doelbepaling
o Initatievermogen
o Inhibitie
o Voortgang bewaken en evalueren
o Planning en organisatie
o Flexibel probleemoplossend vermogen

22
Q

welke ergotherapeutische assessments zijn er voor de executieve vaardigheden

A

• PRPP
• AMPS
• Belangrijk hierbij is om personen in een vreemde omgeving te zetten of een nieuwe vaardigheid te
laten uitvoeren.

23
Q

beschrijf het hiërarchisch model van Crosson?

A

Intellectueel inzicht: inzicht in wat er is
gebeurd, de feiten
• Emergent inzicht: voortschreidend inzicht
• Anticiperend inzicht: inzicht over iets wat nog
gaat komen.

24
Q

wat zijn de verschillende cognitieve gedragsniveaus’s?

A

• 1: automatische acties
o De aandacht is gericht op primaire behoeften van het lichaam om te overleven
o Bewegingen zijn reflexmatig, niet uit zichzelf
o Geen geheugen voor bewegen
o Kan niet spreken
o Reflexen
o Veilige omgeving creëren
o Cognitief level: volledige afhankelijkheid
• 2: houdingsacties
o Alle aandacht gaat naar interne prikkels
o Het individu beschikt over grove motoriek, kan zitten en lopen totdat hij vermoeid is
o Het individuen gebruikt geen objecten, gebruikt ze herhalend om het sensorisch systeem te
prikkelen
o Geen plan, geen doel, niet gericht
o Cognitief level: Een op een begeleiding
• 3: manuele acties
o Tactiele exploratie van de omgeving staat centraal (gebruikt dus ook de handmotoriek)
o Geen doelgerichte acties. Het bewegen wordt niet direct gekoppeld aan de uitkomst van een
activiteit, waardoor problemen niet worden waargenomen en situaties niet beoordeeld
o Vaste routines, vaste objecten
o Cognitief level: Functioneren onder zware begeleiding
• 4: doelgerichte acties
o Het handelen is gericht op de uitkomst van een bekende activiteit
o Cliënten functioneren optimaal bij activiteiten die onderdeel zijn van de dagelijkse routine
o Er is geen probleemoplossend vermogen
o Handelt uitsluiten routinematig
o Weet welke stappen leiden tot het bekende eindresultaat
o Hulp nodig bij structuur
o Cognitief level: Functioneren onder lichte begeleiding
• 5: explorerende acties
o De aandacht wordt getrokken door externe prikkels
o Exploreerde acties
o Interne planning
o De cliënt beschikt over het probleemoplossend vermogen
o De cliënt kan variëren op routines bijv. Andere volgorde, probeert nieuwe dingen uit
o Uitproberen, meemaken
o Hulp nodig bij complexe taken
o Cognitief level: Functioneren onder supervisie
• 6: geplande acties
o Geen verstoorde cognitiever processen
o Het plannen, probleem oplossen, leren en onthouden van informatie is niet afhankelijk van
visomotorische activiteit of directe externe aanwijzingen. Deze processen gebeuren in
gedachten. Kan nieuwe en complexe activiteiten aan
o De bewegingen zijn van tevoren gepland
o Verantwoorde zelfstandigheid in handelen, overwogen keuzes en een goed en helder
toekomstbeeld
o Cognitief level: zelfstandig functioneren

25
Q

welke verschillende manieren van leren zijn er ?

A
• Procedureel leren:
o Impliciet leren
o Inslijpen van bewegingen 
o Foutloos
• Episodisch leren: ervaringen opdoen (niveau 5)
o Opdoen ervaringen
o Trial en error
• Semantisch leren (niveau 6)
o Onthouden van feiten, buiten de context
o Generaliseren