Lecture 6: Pinkham: ASD + schizofrenie sociale cogn. Flashcards

1
Q

Wat is de overeenkomst tussen ASD en SCZ?

A

Neuro ontwikkelingsstoornissen met beiden disfuncties in sociale cognitie
-> Maar vanwege methodologische verschillen is het onduidelijk hoe vergelijkbaar ze zijn in sociale cognitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 2 sociaal cognitieve vlakken lijkt er in eerder onderzoek een verschil mogelijk te zitten?

A

Emotieherkenning en mentaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de methodologische verschillen in eerder onderzoek naar sociale cognitie in ASD/SCZ die verder onderzoek hierin legitimeert?

A

Verschillende resultaten:
- Sommigen vinden geen verschil
- Sommigen: ASD slechte emotieherkenning, SCZ slechte auditieve emotieherkenning
- Sommigen verschillen in mentaliseren of juist niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het doel van dit onderzoek? (2)

A
  1. Vergelijking van sociale cognitieve prestaties ASD vs SCZ –> zoeken van overeenkomsten/verschillen en gerichte behandelingen ontwikkelen
  2. Onderzoek hoe sociale en neurocognitieve vaardigheden samenhangen –> vergroot begrip van deze beperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de verwachtingen van het onderzoek?

A

ASD: meer moeite met emotieherkenning en sociale perceptie

SCZ: geven vaker anderen de schuld van negatieve gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 4 domeinen van sociale cognitie worden beoordeeld?

A
  1. Attributionele stijl
  2. Emotieherkenning
  3. Sociale perceptie
  4. Mentaliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat waren de 3 groepen?

A

SCZ - ASD - typisch ontwikkelde groep (TD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor werd een subset van de MATRICS Consensus cognitive battery (MCCB) gebruikt?

A

Meten van neurocognitie (verwerkingssnelheid, werkgeheugen, verbaal leren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat waren de algemene resultaten voor de groepen?

A

Controlegroep presteerde beter dan ASD & SCZ op sociale cognitieve taken, maar minimaal verschil tussen klinische groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was het verschil tussen SCZ en ASD voor attributiestijl en gezichtsherkenning?

A

Attributie: SCZ maakte vaker vijandige attributies

Gezichtsherkenning: ASD scoorde slechter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat waren de 2 subdomeinen van sociale cognitie waar ASD en SCZ verschilden?

A

Attributiestijl (agressiviteit SCZ) en gezichtsherkenning (ASD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de hoofdconclusie van dit onderzoek?

A

ASD en SCZ vertonen vergelijkbare beperkingen in sociale cognitie, maar hebben slechtere sociale cognitie dan controle groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat was de conclusie op het vlak van hoe sociale cognitie en neurocognitie samenhangen?

A

Relatie tussen sociale cognitie en neurocognitie verschilden niet tussen klinische groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een mogelijke verklaring voor deze bevindingen van vergelijkbare sociale cognitie in ASD/SCZ?

A

Genetische + neurologische overlap ASD en SCZ suggereren gedeelde oorzaken met subtiele verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan kleine verschillen in e.g. attributies tussen ASD/SCZ verklaren?

A

SCZ heeft paranoïde symptomen, die verband houden met een vijandigheidsbias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 2 beperkingen van dit onderzoek?

A
  1. Verschillen in demografische factoren tussen groepen
  2. Uitsluiting van mensen met ASD en verstandelijke beperking
17
Q

Wat zou toekomstig onderzoek moeten doen?

A
  1. Individuele variaties in sociale cognitie onderzoeken
  2. Effectiviteit van transdiagnostische behandelingen
18
Q

Wat zijn 2 aspecten voor ASD en SCZ die verschillen?

A

ASD:
-> Beperkt en repetitief gedrag
-> Aanwezig sinds kindertijd

SCZ:
-> Positieve psychiatrische symptomen (hallucinaties, delusies)
-> Ontwikkelt tijdens adolescentie/ volwassenheid

19
Q

Wat zijn 3 kenmerken van blijvende tekorten in sociale communicatie en interactie voor autisme?

A
  1. Tekort in socio-emotionele wederkerigheid
  2. Tekort in non-verbale communicatieve gedrag
  3. Tekort in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties
20
Q

Wat zijn 5 negatieve symptomen van schizofrenie?

A
  1. Afgevlakt affect
  2. Alogie
  3. Anhedonie
  4. Asocialiteit
  5. Avolitie
21
Q

Samenvattend: Welk probleem probeert Pinkham te dekken? Welk doel stelt hij daarbij en welk methode gebruikt hij? Wat zijn de resultaten?

A

Probleem: geen grote studies die sociale cognitie bij ASD en SCZ direct vergelijken

Doel: mogelijke sociale cognitie profielen bepalen voor diagnostisch onderzoek

Methode: uitgebreide sociale cognitiebatterij afnemen bij ASD, SCZ en controles

Resultaten: geen significante verschillen in sociale cognitie ASD/SCZ

22
Q

Waarom zijn er twijfels over de ecologische validiteit van deze studie?

A

Patient is in een niet-naturalistische omgeving en problemen komen vaak pas tot uiting bij sociale participatie

23
Q

Met welke 4 typen onderzoek kan je de validiteit vergroten van dit onderzoek?

A
  1. Hyperscanning
  2. VR
  3. Wearable eye-tracking
  4. Experience sampling method
24
Q

Waarom zijn er weinig dynamische sociocognitieve taken in de KNP praktijk?

A

Niet praktisch om deze te doen, ze zijn ook minder beschikbaar en minder over bekend

25
Q

Waarom ontkom je vaak niet aan vragenlijst onderzoek?

A

Technologieën zijn veelbelovend, maar er is weinig over bekend
-> Tijdrovend om in KNP populaties uit te zoeken, dus vragenlijsten zijn vaak het beste

26
Q

Hoe presteren ASD patienten op testen voor alexithymie, cognitieve empathie en affectieve componenten? Hoe correleren deze met EF vaardigheden?

A

Verhoogde alexithymie
Verlaagde cognitieve empathie
Geen verschil affectieve component

-> Geen correlaties met EF vaardigheden!