Lecture 5: Memory Flashcards

1
Q

Wat was weggehaald bij patient HM en wat waren de gevolgen daarvan?

A

Beide hippocampi –> anterograde amnesie (geen nieuwe bewuste expliciete herinneringen kunnen maken, maar wel impliciete vaardigheden leren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de twee categorieën werkgeheugen?

A

Declaratief en non-declaratief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 2 subsystemen van declaratief geheugen?

A

Semantisch en episodisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is geheugen?

A

Het proces waarbij kennis van de wereld is geëncodeerd, opgeslagen en later teruggehaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 3 subprocessen van geheugen?

A
  1. Encoderen
  2. Opslag
  3. Ophalen/Retrieval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is korte termijn geheugen?

A

Onmiddelijk geheugen voor events, wat wel of niet geconsolideerd wordt in het lange termijn geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is consolidatie?

A

Proces waarbij korte termijn herinneringen worden omgezet in lange termijn herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is lange termijn geheugen?

A

Stabiel geheugen van events dat in een verder verleden zijn gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is rehearsal/oefening?

A

Actief proces waarbij je herinneringen terug in het korte termijn geheugen brengt om het in het lange termijn geheugen te kunnen prenten.
-> Als je dat niet doet, zal het verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt in de cognitieve neuropsychologie gesproken over geheugen?

A

Als een verzameling van meerdere geheugensystemen die min of meer onafhankelijk van elkaar functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt het multimodale model van Atkinson & Shiffrin? Beschrijf in 3 stappen

A
  1. Zintuiglijke info wordt opgevangen in zintuiglijk geheugen (enkele ms)
  2. Info gaat naar korte termijn geheugen (3sec)
  3. Door repetitie kan info worden overgebracht naar langetermijngeheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor type model is het multimodale geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin?

A

Serieel verwerkingsmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn problemen met het multimodaal model van Atkinson & Shiffrin?

A
  1. Er zijn patienten die problemen hebben met kortetermijngeheugen maar niet met langetermijngeheugen, wat volgens het model niet moet kunnen bestaan
  2. Het repeteren van info garandeert niet dat het in het langetermijngeheugen wordt opgeslagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie introduceerden het werkgeheugen model en wat zijn 2 kenmerken ervan?

A
  1. Info wordt voor een korte tijd actief gehouden en verwerkt wanneer aandacht er bewust op is gericht
  2. Bestaat uit centraal executief + 2 slaafsystemen: fonologische lus en visuospatiële schetsblok
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van het visuospatiële schetsblok en fonologische lus?

A

VS: Verwerkt visuele en ruimtelijke info

FL: verwerkt auditieve en linguistische info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is volgens Baddeley het kortetermijngeheugen? Wanneer is het werkgeheugen?

A

De twee slaafsystemen: visuospatieel schetsblok + fonologische lus

Werkgeheugen als deze info uit de slaafsystemen moet worden bewerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de rol van de centraal executieve?

A

Controleert aandacht bij het bewerken van info door de slaafsystemen –> stemt alle bewerkingen in het werkgeheugen op elkaar af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kunnen we omgaan met de beperkte capaciteit van het werkgeheugen?

A

Updaten van werkgeheugen met relevante info en andere info laten gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de episodische buffer?

A

Emotionele en zintuiglijke kenmerken worden samengebonden tot multidimensionale code en haalt info op uit het langetermijngeheugen, om deze vervolgens te verbinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom werd de episodische buffer later toegevoegd aan het model van Baddeley/Hitch?

A

Omdat het begrijpen van een zin van 15 woorden meer is dan het optellen van klanken. Betekenis moet steeds worden gekoppeld met het semantische langetermijn taalsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de capaciteit van het werkgeheugen van individuele stimuli? Waar hangt dit vanaf?

A

5-7 cijfers
-> Hangt af van hoe elementen kunnen worden gechunked (gecombineerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe weten we dat de verschillende werkgeheugensystemen bestaan? Beschrijf het

A

Interferentie taken:
1. Mensen doen een fonologische of visuospatiele taak
2. Tweede taak is toegevoegd dat dezelfde werkgeheugenopslag nodig heeft
-> Meer interferentie is gemeten wanneer meer taken dezelfde opslag gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke twee hersengebieden zijn belangrijk voor kortetermijngeheugen?

A

PFC en temporale cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de delayed match-to-sample test en wat zijn de resultaten?

A

Test kortetermijngeheugen -> stimulus wordt getoond, dan vertraging en dan kiezen waar de stimulus is

Resultaten: tijdens de vertraging is er hersenactiviteit te zien, wat het kortetermijngeheugen representeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn 3 manieren om het fonologische kortetermijngeheugen te testen?

A

Digit span, letter span, word span

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een goede visuospatiele kortetermijngeheugen test?

A

Corsi block test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn 3 symptomen van moeilijkheden in het kortetermijngeheugen?

A
  1. Moeite met het volgen van instructies (lijkt op aandachtsprobleem)
  2. Makkelijk afgeleid/uitzonen
  3. Verliezen van je gedachtestroom of verdwaald raken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de impact van slechte kortetermijngeheugen op langetermijngeheugen?

A

Leren wordt erg moeilijk: er is een bottleneck

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het verschil in capaciteit van KTG vs. LTG?

A

KTG: 4 +/- 2
LTG: geen limiet nog gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het verschil tussen het ophalen van KTG en LTG?

A

KTG: snel maar snel verliezen van geheugen
LTG: lang, maar heeft een cue nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is er nodig voor langetermijngeheugen om geactiveerd te worden?

A

Een bewuste of onbewuste cue: herinneringen komen niet zo maar naar boven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat was een bijzondere ontdekking bij patient HM?

A

Hij kon geen nieuwe episodische herinneringen maken, maar wel kan wel nieuwe motor skills leren
-> Ster tekenen in de spiegel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe reageerde patient HM op het continu aangeboden krijgen van eten?

A

Hij kon niet herinneren dat hij had gegeten, maar na een aantal borden gaf hij aan dat hij geen honger had

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat voor type herinneringen kon HM nog wel opslaan?

A
  1. Motor vaardigheden
  2. Emotioneel heftige herinneringen (overleden vader)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waarom leek patient HM verder een normale man?

A

Naast geheugenbeperkingen, had hij geen andere neurologische kwaaltjes. Hij kon ook goed meedoen in conversaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat voor amnesie had HM?

A

Anterograde amnesie voor declaratief geheugen (feiten, gebeurtenissen, mensen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke dissociatie werd gevonden door onderzoek aan patient HM?

A

Declaratief vs. procedureel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is het verschil tussen declaratief en nondeclaratief (procedureel) geheugen?

A

Declaratief: expliciet: dingen die je anderen kan vertellen

Nondeclaratief: impliciet: dingen die je kan laten zien door het te doen, leren gaat automatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat beschrijft de standaardtheorie van Squire? Waarop is deze theorie gebaseerd?

A

Dat het langetermijngeheugen bestaat uit declaratief (expliciet) en niet-declaratief (impliciet) geheugen

Gebaseerd op observaties bij patient HM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het verschil tussen semantisch en episodisch geheugen?

A

Semantisch: algemene feitelijke kennis

Episodisch: persoonlijke herinneringen/gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welk type geheugen? Herinneren van je eerste dag school

A

Episodisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welk type geheugen? Het weten van de hoofdstad van Frankrijk

A

Semantisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Bij welk type geheugen is context en zintuiglijke waarneming belangrijk? Welk werkgeheugenonderdeel is hierbij betrokken?

A

Episodisch geheugen: e.g. tijd, locatie en emotionele toestand is belangrijk

Episodische buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Bij welk type geheugen is het ‘waar en wanneer’ van waar je dat feit hebt geleerd niet zo belangrijk?

A

Semantisch geheugen
-> Je weet niet waar je precies hebt geleerd dat Parijs de hoofdstad van Frankrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat kan een verklaring zijn dat getuigenverklaringen niet altijd kloppen met hoe het in werkelijkheid is gebeurd?

A

Bij het terughalen van episodische herinneringen kunnen verkeerde elementen toe worden gevoegd en andere dingen worden compleet vergeten
-> Episodisch geheugen is niet een exacte kopie, maar een representatie van wat er is gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Van welke 3 dingen hangt de opslag van declaratief geheugen en het terugroepen ervan af?

A
  1. Verwerkingsniveau van info: hoe meer aandacht aan de info, hoe beter het wordt opgeslagen
  2. Aantal aanwezige cues in de omgeving tijdens codering
  3. Retentie interval tussen coderen en ophalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waarom is elaboratie een goede leerstrategie?

A

Je besteedt zo meer aandacht aan de info en maakt bewust zoveel mogelijk associaties, waardoor het verwerkingsniveau hoger is en dingen beter worden opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is retroactieve interferentie?

A

Oude info wordt verstoord door nieuwe info

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat stelt de interferentietheorie?

A

Hoe meer nieuwe info lijkt op oude informatie, hoe waarschijnlijker (retroactieve) interferentie zal optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de vervalhypothese?

A

Herinneringen vervallen na verloop van tijd als ze niet regelmatig worden opgeroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waarom is er een discussie of semantische en episodische geheugensysteem echt verschillend zijn? Wat is het nieuwe voorstel voor het categoriseren van deze twee onderdelen?

A

Ze overlappen in inhoud, functies en neurale correlaten

Idee om ze op een continuüm van contextueel (episodisch) naar contextvrij (semantisch) geheugen te beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welk type geheugen hoort bij contextueel en welke bij contextvrij?

A

Contextueel: episodisch
Contextvrij: semantisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Beschrijf de interactie tussen semantische en episodische geheugensystemen? (2)

A
  1. Gebruiken van semantische herinneringen om episodische ervaringen beter vast te leggen
  2. Episodisch geheugen stimuleert het leren van nieuwe semantische kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe kan episodisch geheugen worden getest? Wat zijn 3 onderdelen daarvan?

A

Patient een lijst met woorden geven en die laten onthouden

  1. Vrije reproductie: patienten moeten woorden reproduceren na een tijd
  2. Gecuede reproductie: patient krijgt hints gerelateerd aan stimuli
  3. Herkenningstest: plaatjes aangeboden waarvan patient moet zeggen of ze deel waren van de oorspronkelijke lijst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe kan het semantisch geheugen worden getest?

A

Algemene kennistests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat meten verbale vlotheidstaken?

A

Hoe snel mensen semantische kennis kunnen genereren (e.g. zo veel en zo snel mogelijk woorden van geleerde woordenlijst opnoemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is het verschil tussen de story en de diagram recall test en wat meet het?

A

Story: vertel een verhaal opnieuw
Diagram: reconstrueer hoe iets eruit zag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat waren de geheugenproblemen van patient NA?

A

Anterograde amnesie, beetje retrograde amnesie
-> Verminderde gevoelens van bekendheid, intacte herinnering aan details

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat laten de symptomen van patient NA zien: verminderde bekendheid maar wel goed kunnen herinneren van details?

A

Dissociatie tussen bekendheid en gedetailleerd geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat waren de klachten van patient KC?

A

Kan geen persoonlijke herinneringen onthouden (episodisch), maar wel algemene kennis (semantisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke dissociatie laat patient KC zien ?

A

Dissociatie tussen episodisch en semantisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn de 4 non-declaratieve geheugensystemen?

A
  1. Sensitisatie en habituatie
  2. Conditionering
  3. Procedureel geheugen
  4. Priming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het verschil tussen sensitisatie (3) en habituatie (2) ?

A

Sensitisatie
- Sterkere reactie naar een stimulus na herhaalde blootstelling
- Vaak gepaard met intense, emotionele of pijnlijke stimuli
- Verhoogde aandacht + overlevingsmechanismen

Habituatie
- Zwakkere reactie naar een herhalende stimulus
- Voorkomt overload door het uitfilteren van onrelevante stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is de functie van sensitisatie en habituatie?

A

Sensitisatie: bescherming en overleving

Habituatie: voorkomen van overload door onrelevante dingen uit te filteren

65
Q

Geef een voorbeeld van sensitisatie en habituatie?

A

Sens: herhaaldelijk aan iets verbranden

Habituatie: achtergrond geluid hoor je op ten duur niet meer

66
Q

Wat zijn 3 kenmerken van procedureel geheugen?

A
  1. Voor vaardigheden, procedures en gewoontes
  2. Belangrijk voor motor skills
  3. Moeilijk om onder woorden te brengen
67
Q

Noem een voorbeeld van procedureel geheugen

A

Kunnen fietsen

68
Q

Bij welke twee motorische stoornissen is procedureel geheugen vaak aangetast?

A

Huntington en Parkinson

69
Q

Wat is priming in nondeclaratief geheugen?

A

Presentatie van een stimulus beinvloedt verwerking of interpretatie van een andere stimulus
-> Snellere verwerking van een stimulus die eerder heeft plaatsgevonden

70
Q

Wat zijn 3 soorten priming?

A
  1. Semantisch (semantisch gerelateerde dingen)
  2. Perceptueel/visueel (zie een mooie man met koffiereclame)
  3. Repetitie (slogans die je steeds hoort, e.g. cocacola: happiness)
71
Q

Wat is de relatie tussen priming en declaratief geheugen en wat is het bewijs hiervoor (2)?

A

Dubbele dissociatie:
- Alzheimer: gespaarde priming maar verstoorde expliciete recognitie
- Occipitaal schade: gespaarde expliciete recognitie, verstoorde priming

72
Q

Welke hersengebieden zijn vooral betrokken bij perceptuele priming?

A

Sensorische corticale gebieden

73
Q

Hoe is de priming in mensen met Alzheimer?

A

Verminderde verbale priming maar intacte visuele priming

74
Q

Als je George clooney in de Nespressoreclame ziet, welke priming is dat dan?

A

Perceptueel: je associeert het aantrekkelijke met de koffie

75
Q

Wat zijn de 4 onderdelen van klassieke conditionering? Noem er voorbeelden bij

A

US: eten
UR: speeksel aanmaken
CS: bel geluid
CR: speeksel aanmaken na bel (want hij heeft geleerd dat eten na de bel komt)

76
Q

Wanneer gaat een geconditioneerde respons uit?

A

Als de geconditioneerde stimulus te vaak wordt aangeboden zonder ongeconditioneerde stimulus (eten)
-> CS is niet meer voorspellend!

77
Q

Wat zijn de 4 onderdelen van operante conditionering? Noem voorbeeld voor elke

A

Positieve beloning: eten geven
Negatieve beloning: straf weghalen

Positieve straf: schok geven
Negatieve straf: eten weghalen

78
Q

Hoe kan je klassieke en operante conditionering ook wel noemen?

A

Associatief leren

79
Q

Wat de 6 overeenkomsten tussen de verschillende nondeclaratieve geheugensystemen?

A
  1. Aanwezig in eenvoudige dieren
  2. Inhoud van herinneringen kan niet bewust worden geinspecteerd
  3. Onbewust van wanneer ons gedrag hierdoor wordt gestuurd
  4. Beinvloedt gedrag op vaste manieren
  5. Beinvloedt gedrag automatisch zonder executieve controle
  6. Herinneren ons vaak niet waar/ wanneer we deze kennis hebben geleerd
80
Q

Wat is het autobiografisch geheugen?

A

Combinatie van herinneringen aan persoonlijke gebeurtenissen en algemene kennis over het zelf en de eigen levensgeschiedenis

81
Q

Hoe werkt de organisatie van het autobiografische geheugen?

A

Begint in episodisch geheugen (specifieke kenmerken van een situatie) en wordt geleidelijk geassocieerd met meer semantisch-conceptuele/abstracte kennis

82
Q

Waarom wordt het ophalen van episodische herinneringen autobiografisch?

A

Als deze gekoppeld moeten worden aan een specifieke periode in het leven van de persoon

83
Q

Wat zijn herinner- en vergeetcurves en hoe kan je ze meten?

A

De hoeveelheid herinneringen die mensen nog per leeftijd weten vs. hoeveel ze vergeten zijn
-> Gemeten door te vragen naar een herinnering n.a.v. een bepaald woord en dan te dateren

84
Q

Wat zijn 3 interessante observaties vanuit een normale herinner/vergeetcurve?

A
  1. Infantiele amnesie: ontbrekende herinneringen voor 4e jaar
  2. Reminiscentie bump: grote hoeveelheid herinneringen uit adolescentie/vroege volwassenheid
  3. Makkelijk ophalen van herinneringen van afgelopen 10jr
85
Q

Wat is het grootste verschil tussen de herinner/vergeet curves tussen Alzheimer/Korsakoff en gezonde mensen?

A

Alzheimer/Korsakoff: herinneringen uit kindertijd komen goed naar boven, maar weinig recente gebeurtenissen = Ribot’s gradiënt/ temporele gradiënt

86
Q

Wat is de Ribot’s gradient/ temporele gradient?

A

Veel herinneringen uit kindertijd, maar weinig uit recente gebeurtenissen

87
Q

Waarvoor kan het Autobiographical Memory Interview (AMI) worden gebruikt?

A

Het oproepen van beschrijvingen van gebeurtenissen uit fasen van het leven van de deelnemer en deze info te analyseren

88
Q

Wat waren resultaten van het Autobiographical memory interview (AMI) in Alzheimer patienten?

A

Alzheimer patienten missen episodische details, maar hebben nog veel semantische details

89
Q

Wat waren volgens Ribot dynamische associaties? Wat is het resultaat daarvan?

A

Elementen van een herinnering kunnen ook onderdeel zijn van andere herinneringen
-> Daardoor ontstaat de mogelijkheid om na te denken

90
Q

Hoe is geheugen gekoppeld aan de toekomst (en dus niet alleen aan het verleden)?

A

Geheugensporen worden op latere momenten gebruikt om gedrag te sturen

91
Q

Wat is boundary extension?

A

Fenomeen dat mensen zich meer lijken te herinneren van een eerder bestudeerde scene dan wat oorspronkelijk is aangeboden

92
Q

Welk bewijs is er voor boundary extension? Hoe presteren patienten met geheugenstoornissen na een hersenaandoening hierop?

A

Gezonde deelnemers kregen een foto zien en moesten deze bestuderen. Na een korte pauze kregen ze dezelfde foto weer te zien, waarbij iedereen zei dat de foto was ingezoomd (wat dus niet zo is). We denken meer te herinneren dan we eigenlijk zagen

Mensen met een hersenaandoening zeggen dat de twee visuele scenes gelijk waren (wat dus ook klopt)

93
Q

Wat is future thinking?

A

Vermogen om een toekomstige situatie voor te stellen en deze op dezelfde manier te ervaren als een eerdere ervaring

94
Q

Hoe gaat future thinking bij mensen met amnesie?

A

Patienten hebben beperkingen in het voorstellen van de toekomst

95
Q

Wat is het evolutionaire voordeel van het geheugen met kijk op de toekomst?

A

We hebben een uitgebreid declaratief geheugen om toekomstige interacties te simuleren en voor te bereiden

96
Q

Hoe is future thinking aangetast in semantische FTD?

A

Minder goed in future thinking: semantische kennis is essentieel om een raamwerk te bouwen waarin episodische details kunnen worden betrokken

97
Q

Hoe zijn zowel episodische als semantische geheugen betrokken bij future thinking?

A

Er is goede semantische kennis nodig om dit uiteindelijk te kunnen koppelen met persoonlijke episodische herinneringen

98
Q

Wat is het prospectief geheugen?

A

Oproepen van info met het doel om een beoogde activiteit op het juiste moment of onder de juiste omstandigheden uit te voeren
-> E.g. onthouden medicatie innemen voor het eten

99
Q

Waarom is prospectief geheugen gevoelig voor hersenbeschadiging?

A

Het is een complexe mentale vaardigheid, omdat je het geheugen (wat moet er gedaan worden) moet combineren met een controle component (wanneer moet iets gedaan worden)

100
Q

Wat zijn 3 belangrijke functies van de hippocampus?

A
  1. Vormen nieuwe episodische/declaratieve herinneringen
  2. Coderen van perceptuele aspecten van herinneringen
  3. Nieuwe plekken, gebeurtenissen, stimuli
101
Q

Wat is de relatie tussen te vroeg geboren baby’s en de hippocampus?

A

hippocampus is erg gevoelig voor zuurstoftekort, waardoor problemen met geheugen vaak voorkomt bij te vroeg geboren baby’s

102
Q

Wat is een van de eerste regio’s die last krijgt van zuurstoftekort?

A

Hippocampus

103
Q

Waarom zijn er zoveel connecties tussen de hippocampus en de rest van het brein? (2)

A
  1. Hippocampus communiceert veel met de rest
  2. Het is een buffer en leert andere breindelen dingen
104
Q

Wat is de functie van slaap voor geheugen?

A

Dan is er tijd voor consolidatie

105
Q

Hoe heet de cortex om de hippocampus heen (2)?

A

Rhinal + parahippocampal cortex

106
Q

Welke 3 belangrijke structuren liggen er om de hippocampus heen en wat is hun functie?

A
  1. Mamillary bodies
  2. Anterior thalamus
  3. Nucleus accumbens
    -> Voor geheugen gekoppeld aan beloning en motivatie
107
Q

Beschrijf het netwerk van de hippocampus?

A
  1. Rhinal + parahippocampal cortex
  2. Mamillary bodies + nucleus accumbens + anterior thalamus
  3. Frontale kwab

Heeft zowel feedforward en feedback connecties

108
Q

Wat zijn de twee structuren in de hippocampus?

A
  1. Ammon’s horn
  2. Dendate gyrus
109
Q

Het netwerk van temporale kwab structuren + ventrale baan zijn belangrijk voor …… geheugen

A

Expliciet geheugen

110
Q

Hoe zijn meerdere nuclei in de thalamus belangrijk voor expliciete geheugen?

A

Deze verbinden de temporale kwab met de PFC

111
Q

Wat is Hebb’s idee?

A

Als pre- en post-synaptische neurale verbindingen worden geactiveerd, worden ze versterkt
(cells that fire together, wire together)

112
Q

Wat betekent het dat de face validity van geheugenproblemen hoog ligt?

A

Als iemand iets vergeet, ligt het voor de hand om het te verklaren met een falend geheugen
-> Deze problemen zijn gewoon heel duidelijk!

113
Q

Wat zijn verschillen in gender en opleidingsniveau voor het rapporteren van geheugenklachten op hogere leeftijd?

A

Vrouwen en mensen met lager opleidingsniveau rapporteren meer geheugenklachten

114
Q

Wat is langetermijnpotentiatie?

A

Herhaaldelijk elektrisch stimuleren van verbindingen in de hippocampus vergroot de effectiviteit van deze verbindingen

115
Q

Welk orgaan is belangrijk voor leren en LTP?

A

Hippocampus

116
Q

Welke neurotransmitter is cruciaal voor LTP?

117
Q

Wat zijn 2 soorten neuronen in het hippocampale systeem?

A
  1. Conceptcellen
  2. Geheugenspecifieke neuronen
118
Q

Wat zijn conceptcellen in de hippocampus? Noem 3 kenmerken

A
  1. Coderen voor selectief abstracte concepten
  2. Reageren op brede conceptuele categorieën
  3. Ongevoelig voor mate van vertrouwdheid met de stimulus
119
Q

Wat zijn geheugenspecifieke neuronen in de hippocampus?

A
  1. Kunnen herkennen of iets nieuw of bekend is (gradueel systeem)
  2. Helpen de hersenen bepalen of de stimulus bewust verwerkt moet worden
120
Q

Leg uit wat binding is, welk orgaan het doet

A

Het binden van semantische en episodische aspecten van gebeurtenissen met elkaar
-> Hippocampus: bindt en reconstrueert info + slaat herinneringen op in neocortex

121
Q

Wat is het verschil in functie tussen het voorste en achterste deel van de hippocampus?

A

Achter: verwerkt visuele aspecten van de episode

Voor: verwerkt ruimtelijke kenmerken van een episode + communiceert met andere gebieden in de hersenen die ook de episode representeren

Voorste deel: actief als episode nieuw is

122
Q

Welk deel van de hippocampus herkent het als de episode nieuw is?

A

Het meest anterieur gelegen deel

123
Q

Vergeten is niet per se het gevolg van een slecht geheugen. Welke 4 andere factoren kunnen meespelen?

A
  1. Verminderde aandacht
  2. Executief functioneren
  3. Perceptie
  4. Negatieve emotionele toestand
124
Q

Hoeveel procent van de mensen boven de 50 ervaren geheugenklachten?

A

meer dan de helft

125
Q

Wat is de relatie tussen subjectieve geheugenklachten en daadwerkelijke geheugenstoornissen?

A

Matige correlatie
- Sommigen met ernstige geheugenstoornissen melden geheugen klachten nieteens vanwege gebrek aan inzicht

126
Q

Wat zijn 2 types oorzaken voor amnesie?

A
  1. Hersenletsel
  2. Psychologische factoren
127
Q

Wat is amnesie?

A

Het verlies van eerder opgeslagen herinneringen en een beperking in het kunnen vormen van nieuwe herinneringen

128
Q

Wat is het verschil tussen retrograde amnesie en anterograde amnesie?

A

Retro: aantasting autobiografische geheugen van de tijd voor begin van amnesie

Antero: stoornis in het coderen, vasthouden of ophalen van nieuwe info na het begin van de amnesie

129
Q

Welke 4 geheugensystemen worden vaak behouden met amnesie?

A
  1. Werkgeheugen
  2. Impliciet leren
  3. Procedurele geheugen
  4. Semantische geheugen
130
Q

Wat is de oorzaak van Korsakoff’s syndroom?

A

Gebrek aan thiamine (vitamine) vaak door chronisch alcoholisme

131
Q

Waar is de schade in Korsakoff? (3)

A
  1. Mammillary bodies
  2. dmThalamus
  3. Basal frontal cortex
132
Q

Wat zijn 2 kenmerken van Korsakoff symptomen?

A
  1. Geheugenproblemen
  2. Confabulatie: gat in het geheugen invullen met een foute herinnering die ze accepteren als waarheid (fantastical stories)
133
Q

Wat is confabulatie? Bij welke ziekte is dit vaak te zien?

A

Gat in het geheugen invullen met een foute herinnering die ze accepteren als waarheid (fantastical stories) -> Korsakoff

134
Q

Wat betekent het als de amnesie globaal is?

A

Meerdere typen informatie (e.g. verbaal en nonverbaal) gaan samen verloren

135
Q

Wanneer is er posttraumatische amnesie (PTA)?

A

Direct na het moment van hersenletsel (e.g. coma). Daarin kunnen geen nieuwe herinneringen worden gevormd

136
Q

Wat is het amnestisch syndroom?

A
  1. Ernstige geheugenstoornis in het leren van nieuwe episodische info
  2. Slecht opgeslagen info kunnen opdiepen
  3. Intact werkgeheugen en andere cognitieve functies
137
Q

Noem wat voorbeelden van hersenaandoeningen die geheugenstoornissen of het amnesiesyndroom kunnen veroorzaken

A

Alzheimer, Korsakoff, neurodegeneratieve aandoeningen, beroerte, epilepsie, TBI, hersentumoren, encefalitis, encefalopathieën)

138
Q

Wat zijn de meest voorkomende locaties van schade bij amnesie of geheugenstoornissen?

A
  1. Hippocampaal systeem (hippocampus, amygdala, parahippocampale structuren)
  2. Diencephalon (thalamus, mammilary bodies)
  3. Thiaminedeficiëntie (Korsakoff)
139
Q

Hoe kan geheugenverlies zich acuut ontwikkelen?

A

Ernstig hersenletsel (ischemie, migraine, epilepsie)

140
Q

Wat zijn 2 vormen van acuut geheugenverlies?

A
  1. Transient global amnesia (TGA)
  2. Transient epileptic amnesia (TEA)
141
Q

Wat is transient globale amnesie (TGA)? (4)

A
  1. Meest voorkomende acute amnesie
  2. Plotse anterograde amnesie voor minder dan 24 uur
  3. Geen andere neurologische symptomen
  4. Mogelijk door migraine/ischemie
142
Q

Wat is transient epileptic amnesia (TEA)?

A

Primaire manifestatie van een epileptische aanval

143
Q

Wat is functionele/dissociatieve amnesie? Noem 3 kenmerken

A
  1. Geheugenstoornissen gerelateerd aan psychische stoornissen
  2. Geen toegang tot het bewustzijn
  3. Veel retrograde amnesie voor autobiografische kennis
144
Q

Wat zijn 3 oorzaken van functionele of dissociatieve amnesie?

A

Langdurige emotionele stress, stemmingsproblemen of specifieke stressvolle gebeurtenissen

145
Q

Wat is een dissociatieve fuga? Waar is dit bij betrokken in de DSM?

A

Een gat in het autobiografisch geheugen: aspect van functionele amnesie in DSM
-> Vaak reversibel

146
Q

Wat is een verbal recall taak?

A

Fotos van mensen met wat informatie die ze later moeten herinneren

147
Q

Wat is een visual recall taak?

A

Herinneren van vormen die eerder zijn laten zien

148
Q

Wat is een visuele herkenningstaak?

A

Herkennen van fotos van e.g. deuren die eerder zijn laten zien

149
Q

Wat is een verbale herinneringstaak?

A

Herkennen van namen die eerder zijn laten zien (en niet reageren op de afleidingen)

150
Q

Hoe werkt de Rey-Osterreith complexe figuur test? Beschrijf in 4 stappen

A
  1. Complex figuur is laten zien
  2. Deelnemers moeten het gelijk kopiëren (immediate recall)
  3. Deelnemers moten het kopiëren na vertraging
  4. Fouten zijn gecodeerd mbv een handleiding
151
Q

Wat meet de rey-osterreith complexe figuur taak?

A

Kortetermijngeheugen

152
Q

Hoe werkt de Wechsler memory scale (word pairs)?

A

Lijst van 15 willekeurige woordparen moet worden gerepeteerd
-> Na 30 minuten is het eerste woord de cue, waarna deelnemers het tweede woord moeten zeggen

153
Q

Wat zijn vaak de 2 problemen als iemand iets vergeet?

A

Encoding of het feit dat er niet herhaald/gerepeteerd is

154
Q

Welke 3 methoden kunnen helpen om vergeten te verminderen?

A
  1. Mnemonics/ezelsbruggetjes
  2. Herhaling/repetitie
  3. Oefeningen met herinneringen terughalen
155
Q

Wat is de Ebbinghaus forgetting curve?

A

Geeft aan hoe snel je dingen vergeet : natuurlijke decay van herinneringen

156
Q

Waarom is het logisch dat we dingen vergeten?

A

Andere dingen zijn meer relevant voor acties

157
Q

Welke herinneringen zijn het meest beschadigd in retrograde amnesie?

A

Herinneringen voor het moment van letsel: vaak zijn kindertijd herinneringen nog het meest intact. Recentere herinneringen gaan sneller verloren

158
Q

Hoe kan het dat we voor ons 4e levensjaar vaak amper herinneringen hebben? Geef 2 mogelijke verklaringen

A
  1. Veranderingen in cognitieve vaardigheden en geheugensystemen
  2. Snelle groei van nieuwe neurons in hippocampus kan interfereren met het maken van herinneringen