Laboratorium Flashcards

1
Q

Welke cellen in het bloed hebben geen kern? (1)

Welke cellen in het bloedbeeld zijn het grootst? (2)

A

1= erytrocyten en trombocyten
2= monocyten (20 micrometer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer er op een stuk glas een bloeddruppel wordt gelegd, en glad wordt gemaakt met een ander stuk glas heet dit (1)

Qua dichtheid is dit de norm in het geval van rode bloedcellen (2)

A

1= bloeduitstrijk
2= veel cellen, maar elkaar niet aanrakend

  • als de dichtheid te dicht is zou je bijv kunnen denken dat er een infectie is, omdat het lijkt alsof er veel lymfocyten zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De chromasie (celvulling) per cel refereert naar de hoeveelheid (1) in de erytrocyt

A

1= hemoglobine

  • in het onderste plaatje zijn de cellen overvuld met hemoglobine, en in het bovenste juist ondervuld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Basofiele punctering die fijn korrelig is, is een teken van (1). Als dit in een hele grove punctering is kun je denken aan (2)

A

1= verhoogde bloedaanmaak
2= zware metalen vergiftiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dit lijkt heel erg op een lymfocyt, en is aanwezig bij een hoge bloed behoefte. Wat zie je hier?

A

Een normoblast

  • een voorlopercel van de erytrocyt?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zie je hier? (1)
Wanneer kom je deze tegen in het perifere bloed?

A

1= Een howell jowell body
2= als de milt is verwijderd of als er een ernstige anemie is

  • dit is in principe een kernrest die normaliter door het beenmerg wordt gefilterd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zie je hier? (1)
Welke kleuring moet hierbij worden gebruikt? (2)

A

1= Reticulocyten
2= vitaal blauw of brilant creysl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer een erytrocyt teveel cytoplasma heeft krijgt hij deze vorm (1).

Dit kan komen door (2)

A

1= stekels
2= hoge ureum waarde of

  • bloed dat te lang in het lab staat kan ook
  • dit heten echinocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kapotte erytrocyten heten (1). Hierbij moet worden vastgesteld of er niet ook sprake is van (2)

A

1= fragmentocyten
2= macrocyten

  • ook wel schizocyten genoemd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor een cellen afwijking van de erytrocyt zie je hier? (1)

Dit kan indicatief zijn voor (2), voornamelijk in hoge getalen zoals hier

A

1= targetcellen
2= thallasemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vormafwijking van de erytrocyt zie je hier? (1)

Deze zijn niet automatisch aanwezig, pas in wleke situaties komen deze op?

A

1= sikkelcellen
2= bij een verhoogde zuurstofbehoefte

  • deze kunnen vervolgens vastlopen in de capillairen door de sikkel vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zie je hier?

A

Een plasmodium in een rode bloedcel

  • bijvoorbeeld malaria
  • plasmodium falsifarum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een bloedbeeld bekijk je met (1)
Een urinesediment bekijk je (2)

A

1= met een uitstrijkje
2= met een dek glaasje (nat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zie je hier in het urinesediment?

A

Een gist

  • soms schadelijk, soms niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Je ziet hier cellen met een dikke rand en cellen die korrelig zijn in het urinesediment. Welke zijn wat?

A

1= De dikke rand zijn erytrocyten
2= korrelige cellen zijn lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke cellen zie je hier in het urinesediment?

A

Dit zijn dysmorfe erytrocyten

  • lijken op de lymfocyten die korrelig zijn
17
Q

VERWIJDER

A

VERWIJDER