KG/18/a Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste criteria om kunst te ordenen?

A
  • chronologie / stijlperioden
  • groeperen naar lokale, regionale of nationale scholen

(Vasari, Gombrich, musea)

p410

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De benaming van stijlen neemt wanneer en waarom vastere vormen aan?

A

late 18e S

  • stichting van kunstmusea
  • opkomst kunstgeschiedenis (behoefte vocabularium om kunst uit verleden te ordenen)
  • -> opkomst moderne tentoonstellingswezen en kunstkritiek (vnl eigentijdse kunst)

p410

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door wie werden benamingen van stijl of stroming in omloop gebracht?

A
  • auteurs
  • kunstenaars zelf (onderscheidingsvermogen)

p410

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn voor-/nadelen van een etiket?

A

+ structuur
+ onderscheidingsvermogen
- normatief: als het geen kenmerken heeft van een bepaalde stroming, wordt het als minder belangrijk gezien.

je kunt er niet goed mee leven, maar ook niet zonder.

p411
p203 syll

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke verschillen zijn er tussen de begrippen waarmee 19-20e S kunst en oudere kunst wordt aangeduid?

A

1) moderne begrippen gevormd in tijd waarin kunst ontstaat.
2) termen voor oude kunst zeer lang geldig
3) termen voor oude kunst bestrijken vaak hele terrein van cultuur (ook arch, muz, theater, lit)
4) begrippen oude kunst vormen lineaire reeks (periodes volgen elkaar op)

p411

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is moderne kunst een keten van actie en reactie?

A

Nee, niet lineair. Bijv:

  • impressionisme en symbolisme vallen eind 19e S samen
  • kubisme, fauvisme en Dts expressionisme ontstonden tegelijk
  • Dada, De Stijl, suprematisme en constructivisme ontstonden tegelijk
  • Fluxus, Zero, Nouveau Realisme, pop art en minimal art gaan gelijk op.

p411

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar komt het idee vandaan dat 1 bepaalde soort kunst representatief is voor haar tijd?

A
  • Baudelaire (‘il faut etre de son temps’)
  • kunstenaars en critici: kunnen diskwalificeren andere kunst (richtingenstrijd/concurrentie)

p412

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vier hoofdstromen kunnen in de moderne kunst onderscheiden worden en wanneer vielen die ongeveer? Vertegenwoordigers?

A

1) Avant-garde (va 1825): kunstenaars en bewegingen die hun kunst verbonden met progressieve maatschappelijk-politieke houding. (Kritiek uitoefenen + voorbeeldfunctie + beeld betere toekomst). Ook: vernieuwende stromingen in kunst va late 19e S tot midden 20e S.
2) Na WO II: neo-avantgarde
3) Modernisme: Breed - hele moderne kunst va 1850-1970 (meer: tijdsbepaling). Smal - 1 specifieke kunstbenadering.
4) Postmodernisme: jaren 70/80. Afstand van modernistische mythe. Originaliteit ingeruild voor mimicri/kopieren, stijlvastheid voor eclecticisme. Nieuwe media. Postmodernisme als periode-aanduiding: in situ, nieuwe media en appropriation zijn postmod.

p413

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Clement Greenberg is de vader van de smalle, puristische, rigide geschiedschrijving van modernisme. Welke aspecten gebruikte hij voor zijn definitie?

A
  • kunstenaars zoeken meest eigene van elke kunst op zichzelf
  • schilderkunst: tweedimensionaliteit benadrukken en
  • plasticiteit en ruimtelijkheid onderdrukken.
  • begrenzing van vlak er bij betrekken.

Manet, Monet, Cezanne, Picasso, Mondriaan, Pollock, Morris Louis, Frank Stella.
NIET: symbolisme, dadaisme, surrealisme, Marcel Duchamp (had ‘high art’ geinfecteerd met antikunst), popart.

p413

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verschillend wordt er naar het concept van postmodernisme gekeken?

A
  • Breed: cultuur in brede zin/hele maatschappij (periodeconcept. cultuuromslag)
  • Smal: beperkt aantal kunstenaars die postmodernistische geloofsartikelen duidelijk thematiseren
  • ‘geen cultuuromslag’: zitten in modernistische cultuurfase (laat-modernisme).

p414

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat valt op aan de lange reeks stromingen in 1970?

A

Dat deze ten einde komen en er nauwelijks termen beklijven die als stroming aangemerkt kunnen worden muv fotorealisme en appropriation art

p414

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hebben kunstenaars nog behoefte kunst van de eigen tijd te ordenen en benoemen?

A

Nee, dat doen kunstcritici en -theoretici of museumconservatoren alleen nog.

p415

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe voerden kunstenaars oppositie tegen het officiele musea- en galeriescircuit?

A

Kunstenaarsinitiatieven (in samenwerkingsverbanden):

  • manifestaties met zeer informeel karakter
  • kunstwerken vaak slechts voor duur van tentoonstelling

p415

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ipv stromingen (chrono of geo) gebruikt de auteur fenomenen die zich over langere tijd voordoen en die typerend zijn voor kunst va 1970. Welke?

A
  • kunst in situ / site-specific
  • nieuwe media
  • appropriation
    ging niet om stilistische aspecten. over langere tijd. jonge en oude kunstenaars.

p416

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat onderscheid kunst in situ van een beeld in een park?

A

het is in conceptie en visueel sterk betrokken op de ruimtelijke en materiele condities ter plekke.

p417

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat hebben uitdrukkingen van land art en conceptual art met elkaar gemeen?

A

zij verhouden zich kritisch tov traditionele bemiddelende instanties (musea, galeries)
[hoewel deze hun werk vaak mogelijk maakten]

p418

17
Q

Welke veranderingen in het museum- en tentoonst-wezen traden op door land art en conceptual art?

A

1) buitenmuseaal tentoonstellingscircuit (Sonsbeek: aan lokatie gebonden kunst. Asperen. Century 87, Amsterdam)
2) Musea
- atelier ter plekke
- op situatie toegesneden werk
- lokaties elders (Chambres d’amis, Gent)
3) Museumgebouw dat vroeger een andere functie had: wolspinnerij Tilburg, Tate Modern (jaarproject turbinehal)

p419

18
Q

Geef voorbeelden van negatieve bijeffecten van kunst in situ

A
  • kritische functie van kunst is afgesleten; opgenomen in een systeem en eigen esthetiek
  • hinderlijk theatrale of sentimenteel gebruik van op zichzelf mooie lokaties.

tegenvoorbeeld: Cinema on Wheels (1999, Job Koelewijn)

p420

19
Q

Welke kunst ligt in het verlengde van de beeldhouwkunst? Welke van de schilderkunst?

A

Beeldhouwkunst: kunst in situ
Schilderkunst: nieuwe media

p420

20
Q

Aanvankelijk had het gebruik van fotografie en video om land art mee vast te leggen een weinig pretentieus, documentair karakter. Waardoor veranderde dat?

A

De film Land Art door Gerry Schum (later ook TV as a Fireplace en Identifications), waarin het camerawerk en de uitvoering wel kunstzinnig werden geintegreerd.
Vastleggen body-art en performances

p422

21
Q

Wat is een kunstenaarsboek?

A

boekjes door een kunstenaar gemaakt, bijv Ruschka (Twentysix Gasoline Stations en Nine Swimmingpools).

p422

22
Q

Welk medium heeft zo’n hoge vlucht genomen dat het een specialisme werd?

A

Video. Grote ruimtelijke installaties werden mogelijk.
Ook inhoudelijk verhalender (Ahtila, Bill Viola)
Ook documentaire benadering is gebleven (Aernout Mik en Julika Rudelius, maar geensceneerd)

p424

23
Q

Wat is het gevolg van het refereren aan tradities en stijlen in de schilderkunst door fotografen maar ook in film en video?

A

Dat het kunstmatige van de foto daardoor versterkt wordt.

p425

24
Q

Nan Goldin doet iets niet wat veel fotografen wel doen. Wat?

A

Gebruik maken van de moderne middelen om foto’s te bewerken.

p425

25
Q

Wat is appropriation?

A

De kunstenaar maakt zich meester van al bestaande beelden of producten en vooral van reeds bestaande kunst.
Het stelt originaliteit als criterium ter discussie (daarom plaats in postmodernisme)

p426

26
Q

Wie is bron en de vader van appropriation en waarom?

A

Marcel Duchamp. Hij readymades: bestaande voorwerpen signeren en titel meegeven. Bijv Mona Lisa, Fountain.

p426-427

27
Q

Wat is, naast Duchamp, nog meer een bron voor appropriation?

A

Pop art, mn Roy Lichtenstein en Andy Warhol: doen beseffen hoezeer beroemde afbeelding tot mediaproduct is geworden.

p427

28
Q

Het medialiseren van kunst werd in de late 70’er en 80’er jaren gekoppeld aan het postmodernistisch denken van Michel Foucault en Roland Barthes. Wat was de kern?

A
  • originaliteit is onmogelijk
  • autoriteit van de maker moet afgebroken worden tbv interpretatievrijheid door ontvanger

Koons (schijnbaar bevestigend tov moderne consumptiemaatschappij) en Kelley (duistere zijden van Am samenleving) waren minder vast in de leer.

p429

p428

29
Q

Welke twee tegenstellingen gebruikt de auteur om modern kunstenaarschap te demonstreren?

A

De autobiografische kunstenaar versus de zakelijke kunstenaar
en
De geengageerde kunstenaar versus de l’art pour l’art-kunstenaar.

p429

30
Q

Hoe wordt de kunstenaar gemedialiseerd?

A
  • live
  • via media (krant, tv, tijdschrift)
  • catalogus tentoonstelling
  • kunstkritiek

p429

31
Q

Laat Stanley Brouwn zich medialiseren?

A

Nee
- geen persoonlijke gegevens in catalogi
- geen portretfoto
- geen lijst van tentoonstellingen of bibliografie
- niet over werk schrijven
- geen voorwoord museumdirecteur of bewonderaar.
Alleen het overdenken van zijn werk is van belang.

p429

32
Q

Noem voorbeelden van zakelijke kunstenaars

A

Internaliseerden business aspect in hun werk:
Andy Warhol (Thirty are better than One: haalt traditionele beeld van creatieve kunstenaar onderuit)
Jeff Koons
Atelier van Lieshout
Takashi Murakami
Ook: eigen emotie speelt geen rol in hun werk

p431

33
Q

Wat is de kern van de autobiografische kunstenaar en noem voorbeelden

A

Vaak soloist, gericht op zichzelf, lichaam en geest. Meet wereld af aan eigen emotionele ervaring.
Louise Bourgeois
Marlene Dumas
Anselm Kiefer

p431

34
Q

L’art pour l’art wordt vaak geassocieerd met abstracte kunst. Terecht?

A

De abstracte kunst bleek het ook zonder het utopisch denken van de vroege abstracte kunst te kunnen stellen (Ryman)
Maar ook: harde kern appropriation art - zelfreflecterend karakter v hun werk (Sherrie Levine, Richard Prince)

p432

35
Q

Wat is het terrein van de geengageerde kunstenaart?

A

de werkelijkheid
sociaal-politieke problemen
vaak sterk documentair
kan ook prettig zijn: thaise maaltijd in huiskamer-setting

–> in Nl worden grenzen van geengageerde kunst bepaald door de subsidierende overheid

p432

36
Q

‘vernieuwing, vernieuwende kunst (tot eeuwwisseling) en actueel (hedendaags)’ zijn termen die vaak vielen/vallen over kunst.
Wat is ‘actueel’?

A

Normatief en onderscheidend
Actuele kunst = die kunst die door musea, galeries, tijdschriften, fondsen aandacht aan besteden = cirkelredenering.

p433

37
Q

Wat moet de kunstliefhebber van vandaag ontwikkelen?

A
  • onderscheidingsvermogen
  • kritisch zijn tav woorden waarmee kunst tegenwoordig wordt omgeving
  • inzicht in in- en uitsluitingsprincipes die door kunstwereld gebruikt worden
  • actualiteit relativeren
  • langere lijnen die eigentijdse kunst verbinden met kunst van verleden.

p433

38
Q

Wat is de overeenkomst van de definities van modernisme in architectuur, schilderkunst en beeldhouwkunst?

A

Reduceren van de disciplines
Arch: basiselementen materiaal en constructie
Schild: basiselementen verf en begrensd plat vlak
Beeld: basiselementen volume, ruimte en materiaal

p203 syll