Hoorcollege 17: Fysiologie nieren Flashcards

1
Q

Beschrijf cordiale neuronen

A

Korte lis van Henle en liggen voor grootste deel in cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf juxtamedullaire nefronen

A

Hebben lange lis van Henle en komt diep in het merg voor, deze zijn qua aantal in minderheid maar zijn belangrijk voor het aanleggen van een osmotische gradiënt om water te reabsorberen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de symptomen van verminderde nierfunctie?

A
  • Verandering in urinevolume of kleur
  • Zwelling (benen, enkels, handen, gezicht)
  • Huiduitslag / jeuk
  • Misselijkheid / braken
  • Vermoeidheid / kortademigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de functies van de nier?

A
  1. Verwijderen van afvalstoffen uit lichaamsvloeistoffen: excretie
  2. Verwijderen van afvalstoffen uit het lichaam: eliminatie
  3. Regulatie van vloeistof- en elektrolytbalans en zuurbase evenwicht
  4. Gluconeogenese
  5. Productie van hormonen/enzymen
     Erythropoietine = zorgt voor aanmaak erythrocyten (vergroot zuurstof transporterend vermogen) te weinig anemie.
     1,25-dihydroxy vitamin D = wordt door de nieren gemaakt uit vitamine D, is belangrijk voor calcium- en fosfaathuishouding
     Renine (enzym) = zorgt voor regulatie natrium / water reabsorptie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 basale processen van de nier?

A
  1. Glomerulaire filtratie
  2. Tubulaire reabsorptie > van tubulus terug naar capillairen
  3. Tubulaire secretie > van capillairen naar tubulus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reabsorptie en secretie vindt plaats via…

A

Diffusie en carrier-mediated transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Regulatie vindt plaats door….

A

Dichtheid en activiteit van transporters/kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie manieren van ‘transport’ kan een stof ondergaan door de nier afhankelijk van de eigenschappen van de stof?

A
  • Toxische verbinding = deel van stof wordt gefiltreerd, alles wat niet gefiltreerd wordt gaat via secretie naar tubulus en dan excretie (para-aminohippuraat)
  • Na+/water = Worden gefiltreerd het grootste gedeelte wordt ge-reabsorbeerd deel komt in urine.
  • Glucose/aminozuren = Wordt gefiltreerd alles wat gefiltreerd wordt komt weer terug via reabsorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de formule voor de hoeveelheid uitgescheiden?

A

filtratie + secretie – reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg de verschillende onderdelen en hun taak in het neuron uit

A
  1. Lichaam van Malpighi: Vorming van plasma ultrafiltraat
  2. Proximale tubulus: Hier komt filtraat en vindt reabsorptie van water/opgeloste stoffen plaats. Ook vindt hier secretie plaats. (werkpaard van nefron!)
  3. Lis van Henle -> Reabsorptie van water en NaCL op een specifieke manier zodat er een gradiënt ontstaat. De juxtamedullaire nefronen zijn belangrijk voor de concentratie van urine.
  4. Distale tubulus -> finetuning van reabsorptie en secretie
  5. Verzamelbuis -> finetuning van water reabsorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de glomerulaire filtratie

A

Filtratie vindt plaats in lichaam van Malpighi. Bloed komt glomerulus binnen via afferente arteriolen. De capillairen stulpen in het kapsel van Bowman. Specifieke epitheelcellen omgeven capillairen (podocyten).
Distale tubulus loopt terug en maakt weer contact met begin van nefron. Cellen van macula densa kunnen stoffen afgeven en daarmee filtratie beïnvloeden wat binnenkomt.
- Macula densa = gespecialiseerde cellen distale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke drie lagen bestaat de filtratie barrière?

A
  1. Endotheel van het capillair
  2. Basaal membraan (dense layer)
  3. Filtratie spleten in epitheel van kapsel van Bowman (uitlopers van podocyten). Hier zitten ook nog negatief geladen eiwitten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Passeren eythrocyten en plasma eiwitten de barrière?

A

Nope

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij glomerulaire filtratie moeten stoffen vanuit glomerulair capillair in capsulaire ruimte komen. Starling krachten is de drijvende kracht hierachter. Wat is de formule voor starling krachten?

A

Hydrostatische druk en colloïd osmotische krachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de formule voor de filtratiedruk?

A

netto hydrostatische druk – netto colloïd osmotische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bereken de filtratiedruk a.d.v. de volgende waarden:

Glomerulaire hydrostatische druk (50 mmHg)
Capsulaire hydrostatische druk (15 mmHg)
Blood colloïd osmotische druk (25 mmHg)
Capsulaire colloïd osmotische druk (0 mmHg)

A

10 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de betekent + is de formule van GFR?

A

Glomerulusfiltratie: volume dat gefilterd wordt van glomerulus naar capsulaire ruimte per tijdseenheid (mL per min)

GFR = (V x Uc) / Pc
V = urine volume per tijdseenheid
Uc = urine concentratie per tijdseenheid
Pc = plasma concentratie creatine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de eisen aan de verbinding die de glomerulaire filtratiesnelheid nabootst?

A

Een verbinding dat:

  • Gefiltreerd wordt
  • Niet ge-reabsorbeerd wordt
  • Niet gesecreteerd wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebruiken we normaliter om de glomerulaire filtratiesnelheid te bepalen?

A

Idealistisch is inuline, maar omdat deze arbeidsintensief en duur is, wordt vaak creatine gebruikt dat een lichte overschatting van de GFR geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is klaring (clearance) en de formule ervan?

A

volume plasma/tijdseenheid dat ontdaan wordt van een substantie door de nieren per tijdseenheid

S = (V x Us) / Ps
V = urine volume per tijdseenheid
Us = Urine concentratie S
Ps = Plasma concentratie creatine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het verschil tussen GFR en klaring? (geef ook voorbeelden)

A

GFR is een maat voor nierfunctie
Klaring is afhankelijk van nierfunctie maar ook van de eigenschappen van de stof/verbinding

Klaring = 0 voor glucose
Klaring = GFR voor inuline
Klaring = GFR voor creatine (komt in de buurt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de regulatie van GFR?

A
  • Autoregulatie
    • Bij fluctuatie van de systemische bloeddruk blijft GFR constant via: veranderingen in diameter van de arteriolen
  • Regulatie door hormonen en autonome zenuwstelsel
    • Belangrijk voor regulatie bloeddruk
    • Hormonen: angiotensine II, ADH, aldosteron
    • Autonome zenuwstelsel: vooral sympathisch zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zorgt voor afname van het GFR? (denk aan afferente/efferente arteriolen)

A
  • Afferente arteriolen samenknijpen > minder bloed > daling hydrostatische druk > GFR neemt af
  • Efferente arteriolen dilateren, vergroten > verkleint weerstand > daling hydrostatische druk > GFR neemt af.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zorgt voor toename van het GFR? (denk aan afferente/efferente arteriolen)

A
  • Afferente arteriolen dilateren > meer aanvoer bloed > druk neemt toe > GFR neemt toe
  • Efferente arteriolen samenknijpen > zorgt voor verhoogde druk > GFR neemt toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het mictie reflex?

A
  • Treedt op wanneer de blaas 200 ml urine bevat, dit leidt tot stimulatie van rekreceptoren.
  • Hierdoor lokale reflex geïnitieerd: stimulatie van parasympatische neuronen -> contractie van m. detrusor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Bij regulatie van water- en ionbalans speelt natrium een centrale rol, waarom?

A
  • Waterbalans direct gekoppeld is aan de ionbalans

- Reabsorptie van glucose en aminozuren is gekoppeld aan reabsorptie van natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Natrium is het belangrijkste extracellulaire kation. Waar zorgt een verandering in Na+ gehalte van in het lichaam voor?

A

Verandering in ECF volume (extracellulaire vloeistof compartiment)

Verhoging Na+ in ECF -> verhoging ECF volume
Verlaging Na+ in ECF -> verlaging ECF volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Kan water en elektrolyten uitgewisseld worden via passieve transport?

A

Water wel, elektrolyten niet (d.m.v. transporters/kanalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de rol van het ICF t.o.v. het ECF bij de waterhuishouding?

A

ICF werkt als waterreservoir- voorkomt grote veranderingen in osmolariteit in ECF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is osmolariteit?

A

Aantal deeltjes (mol) opgelost in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Geef voorbeelden van het mechanisme van osmolariteit

A
  • Als er iemand gaat sporten terwijl het warm is en drinkt te weinig zal ECF afnemen, want transpiratie vocht bevat water en elektrolyten.
  • ECF hypertoon t.o.v. ICF, hierdoor water vanuit cellen gaat via osmose naar ECF
  • Cellen krimpen hierdoor beetje, als het beperkte afname is het geen probleem anders wel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Beschrijf de mechansimen (type transporters) van natrium reabsorptie in het nefron

A
  • Na+K+-ATPase = drijvende kracht (3 natrium : 2 kalium)
  • Proximale tubulus: co-transporters/countertransporters
  • Distale tubulus: co-transporters/natrium-kanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar zorgt Aldosteron voor?

A

Stimuleert Na+ reabsorptie, verhoogd synthese en incorporatie van Na+K+-ATPase en Na+ kanalen.
Ook wel het finetuning van Na+ reabsorptie (DCT en verzmelbuizen)

34
Q

Aldosteron is onderdeel van het renine-angiotensine systeem. Beschrijf hoe dit werkt.

A

De lever maakt angiotensinogeen aan, en de nier maakt renine aan dat angiotensinogeen omzet in angiotenin I. Dit wordt omgezet in angiotensin II dat de aldosteron productie stimullert. Dit zorgt voor Na+ en H2O retention -> verhoogde bloeddruk

Aldosteron circuleert in het interstitiële vloeistof. Als het cel binnenkomt bindt het aan nucleaire receptor en stimuleert genexpressie van natrium kanalen. Hierdoor kan er meer natrium ge-reabsorbeerd worden en tegelijkertijd komen er ook natrium/kaliumpompen om dit proces te stimuleren

35
Q

Als het plasma volume daalt zijn er drie mechanismes die er voor zorgen dat de renale juxtaglomerulaire cellen renine uitscheiden. Welke zijn dit?

A
  1. Verhoogde activiteit van renale sympathische zenuwen (-> constrictie afferent)
  2. Verlaagde arteriële druk
  3. Verlaagde GFR die een verminderde stroom van macula densa veroorzaakt, leidt tot verminderde NaCl-afgifte aan macula densa
36
Q

Wat is de macula densa?

A

In de nier is de macula densa een gebied van dicht opeengepakte gespecialiseerde cellen langs de wand van de distale tubulus, op het punt waar het dikke opgaande been van de lus van Henle de distale ingewikkelde tubulus ontmoet. De macula densa is de verdikking waar de distale tubulus de glomerulus raakt.

37
Q

Is er actieve opname van water?

A

Nee, water volgt opgeloste stoffen

38
Q

Als iemand een nier doneert, welk effect heeft dit op de GFR en op de creatine-concentratie in het bloed? (VAN DE DONOR)

A

De GFR zal dalen, en omdat er per tijdseenheid minder wordt gefiltreert zal de creatinineconcentratie in het bloed stijgen.

39
Q

Wat gebeurd er bij verhoging van de hydrostatische druk in de capillairen van de glomerulus met de afferente en efferente arteriole?

A

Hydrostatische druk verhoogd bij dilatie van afferente arteriole en constrictie van efferente arteriole (en visa versa)

40
Q

Wat is de snelheidsbeperkende stap in het renine-angiotensine systeem?

A

De omzetting van angiotensinogeen naar antiotensine I d.m.v. renine

41
Q

Door welke cellen wordt renine in de nier uitgescheden?

A

Juxtaglomerulaire cellen

42
Q

Verschilt de water-permeabiliteit in de nier?

A

Ja, de water-permeabiliteit van het membraan varieert tussen verschillende segmenten van de tubulus en is sterk afhankelijk van waterkanalen (aquaporins).

43
Q

Beschrijf de water permeabiliteit in het nefron

A
  • Proximale tubulus: permeabiliteit voor water altijd hoog
  • Dalende been lis van Henle: permeabiliteit voor water altijd hoog
  • Stijgende been lis van Henle: Niet permeabiliteit voor water
  • Distale tubulus/verzamelbuis: Permeabiliteit voor water afhankelijk van ADH
44
Q

Wat gebeurd er met de ADH als de osmolariteit in het ECF verhoogd is, en het plasma volume verlaagd is? (osmolariteit en plasma volume zijn grootste regulatoren)

A

De ADH gaat omhoog, wat zorgt voor meer water reabsorptie en verminderde H2O secretie

45
Q

Wat zijn regulatoren die zorgen voor een verhoging van ADH (naast osmolariteit/plasma volume)?

A

Angiotensin II, pijn, emoties, stress, zwangerschap en nicotine

46
Q

Wat zijn regulatoren die zorgen voor een verlaging van ADH (naast osmolariteit/plasma volume)?

A

Alcohol, cafeïne, MDMA

47
Q

Wat zorgt voor de afbraak van angiotensine?

A

ACE-II

48
Q

Beschrijf het verschil tussen het dalende en stijgende deel van de lis van Henle:

A

Dalende/dunne: zeer permeabel voor water, geen reabsorptie van Na en Cl
Stijgende: impermeabel voor water, reabsorptie van Na en Cl

49
Q

Waarom is ADH handig om in de kliniek te gebruiken?

A

Met ADH kan je de reabsorptie van water reguleren onafhankelijk van natrium

50
Q

Waar in het nefron is de permeabiliteit voor water het laagst?

A

Stijgende deel van Lis van Henle

51
Q

Waar leidt een hogere plasmaconcentratie van ADH toe?

A

Minder excretie van water (heeft geen invloed op Na!)

52
Q

Beschrijf de afhankelijkheid van de gradient m.b.t. water reabsorptie (sorry wist ff niet een vraag hiervoor)

A
  • Water wordt niet actief ge-reabsorbeerd er moet een verschil zijn in osmolariteit, waardoor water gaat bewegen als je waterkanalen gaat inbouwen.
  • Water reabsorptie in de distale tubulus is afhankelijk van de gradiënt die in de merg aanwezig is.
  • De Lis van Henle in junxtamedullaire nefronen wordt er een gradiënt aangelegd in medulla gaat van 300 naar 1400. Als er waterkanalen ingebouwd worden in verzamelbuis wil het water naar buiten door gradiënt.
  • Gradiënt is belangrijk om urine te concentreren en wordt instant gehouden door lis van Henle en ureum
53
Q

Is er een mechanisme om de natrium homeostase te monitoren?

A

Er bestaan geen specifieke sensoren/receptoren in het lichaam om natrium te monitoren, maar we weten dat hoeveelheid volume ECF bepaald wordt door hoeveelheid natrium. Dus indirect waarnemen via baroreceptoren:

  • Als plasma volume afneemt meten baroreceptoren dit zorgt voor > activatie sympatische neuronen / constrictie afferente arteriolen
  • GFR gaat dalen / renine stijgt
  • Door stijging renine meer aldosteron en wordt natrium beter ge-reabsorbeerd
  • Uiteindelijk neemt secretie van water af
54
Q

Bekijk aub de plaatjes goed van verhoging/verlaging plasma en Aldosteron en ADH enzo

A

Yes sir (laatste dia’s van HCII van fysiologie)

55
Q

Hoe is de concentratie verdeeld van Kalium in het ECF en ICF?

A

Kalium concentratie is laag in ECF en hoog in ICF

56
Q

Wordt k+ gesecreteerd of gereabsorbeerd?

A

(na filtering) wordt K+ ge-reabsorbeerd. Bij een teveel aan kalium in het ECF, wordt kalium gesecreteerd in de corticale verzamelbuis via K+ kanalen in het luminale membraan

57
Q

Wordt natrium gesecreteerd?

A

Nee, alleen kalium kan dit

58
Q

Als de kalium concentratie in het bloed hoog is, wordt aldosteron dan geremd/gestimuleerd?

A

Gestimuleerd -> verhoogde secretie kalium

59
Q

Casus: warm weer, vrouw met diureticum (zorgt dat er minder Na+ wordt gereabsorbeerd) en verhoogde bloeddruk medicatie, drinkt 2L water. Klachten: misselijkheid, neiging tot vallen, toenemende mate van verwardheid. Haar huisarts vermoedt dat het diureticum de oorzaak is van de klachten.
Op welke gronden?

A

Er is minder natrium opname, dus ook minder vocht-opname. Door de grote inname van water kan er hyponatriumie ontstaan, waardoor de osmolariteit (buiten de cellen) daalt. Hierdoor wordt water van EC naar IC, waardoor de cellen zwellen (dit is het tegenovergestelde van die atleet!). Hierdoor kunnen de neuronen verstoord raken en krijg je bovenstaande klachten. Een groot volume water in korte tijd zorgt voor een verlaging van [na] in plasma (dit heet waterintoxicatie).

60
Q

Welke situatie associeer je met verstoring van het zuur-base evenwicht?

A

Lichamelijke inspanning met hoge intensiteit, braken, COPD, diarree, nierfalen, ….

61
Q

Wat is pH?

A

de negatieve exponent/logaritme van de H+ concentratie.

[H+] = 10^-7 -> pH = 7

62
Q

Wat is de normale waarde van pH in het bloedplasma?

A

7,4 (7.35 < pH < 7.45). De waarden waarbij we nog kunnen leven zijn tussen 6.8 en 7.7.

63
Q

Waarom zijn we zo gevoelig voor pH-veranderingen, en is het belangrijk dat deze stabiel blijft?

A

We zijn gevoelig voor pH door conformatieveranderingen van eiwitten (amino-zuren).

64
Q

Wat zijn bronnen van H+ ionen?

A

CO2 (belangrijkste speler), metabolisme eiwitten en andere organische moleculen (H2SO4, H3PO4, urinezuur, melkzuur, ketonzuur, …) en verlies van HCO3- bij diarree

65
Q

Wat zijn verliesposten van H+ ionen?

A

metabolisme van verschillende organische moleculen, braken en hyperventilatie

66
Q

Laat zien hoe CO2 en H2 uit elkaar valt

A

CO2 + H2O -> H2CO3 -> H+ + CO3-

67
Q

Wat zijn de intra- en extracellulaire buffersystemen om te zorgen dat stoffen niet schadelijk worden?

A

• Intracellulaire vloeistof (ICF)
o Fosfaat buffersysteem: H2PO4- -> H+ + PO42-
o Eiwit buffersysteem
o Hemoglobine buffersysteem
• Extracellulaire vloeistof (ECF)
o Di-waterstofcarbonaat – bicarbonaat ion buffersysteem: CO2 + H2 -> H2CO3 -> H+ + CO3-
o Eiwit buffer systeem

68
Q

Wat zijn buffersystemen?

A

Tijdelijke oplossing om zuur-base verstoring te voorkomen. Uiteindelijk is eliminatie nodig via longen en nieren

69
Q

Hoe helpen de nieren in het zuur-base evenwicht?

A

Eliminatie (evt. aanvullen) van H+ ionen door moduleren [HCO3- ] in plasma:
Reabsorptie HCO3- en aanvullen HCO3-

Mechanismen (hoef je niet uit je hoofd te weten, ter illustratie):
o H+ + HCO3- -> H2CO2 -> CO2 + H2O
o H+ + B- -> HB
o HB + CO3- -> B- + CO2 + H2O

70
Q

Hoe wordt CO2 uiteindelijk geëlimineerd?

A

Longen, modulatie door ademhalingsfrequentie

71
Q

Bestudeer fotos op dia 17-19 van fysiologie III ik snap t nog niet :(

A

Okok

72
Q

Wat zijn de eigenschappen van respiratoire acidosis?

A

Verhoogde CO2, verhoogde HCO3- en verhoogde H+

Door renale compensatie (HCO3- verandering) en primaire abnormaliteit (CO2 verandering)

73
Q

Wat zijn de eigenschappen van respiratoire alkalose?

A

Verlaagde CO2, verlaagde HCO3- en verlaagde H+

Door renale compensatie (HCO3- verandering) en primaire abnormaliteit (CO2 verandering)

74
Q

Wat zijn de eigenschappen van metabolische acidose?

A

Verlaagde CO2, verlaagde HCO3- en verhoogde H+

Door primaire abnormaliteit (HCO3- verandering) en reflex ventilatory compensatie (CO2 verandering)

75
Q

Wat zijn de eigenschappen van metabolische alkilose?

A

Verhoogde CO2, verhoogde HCO3- en verlaagde H+

Door primaire abnormaliteit (HCO3- verandering) en reflex ventilatory compensatie (CO2 verandering)

76
Q

Een patiënt heeft een bloed pH van 7.47. Arteriele PCO2 is 20 mmHg en [HCO3-] is 14 mmol/L.
Met welke zuur-base conditie hebben we te maken? Wat is een mogelijke oorzaak?

A

De bloed pH is 7.47 → alkalose
PCO2 is 20 mmHg (laag)→ respiratoire alkalose [HCO3-] is 14 mmol/L (laag) → renale compensatie
→ Respiratore alkalose met renale compensatie. Mogelijk door hyperventilatie

77
Q

Een patiënt heeft een bloed pH van 6.98. Arteriele PCO2 is 13 mmHg en [HCO3-] is 3 mmol/L. De patiënt is ziek geworden na een BBQ feestje.
Met welke zuur-base conditie hebben we te maken? Wat is een mogelijke oorzaak?

A

De bloed pH is 6.98 → acidose
[HCO3-] is 3 mmol/L (laag) → metabole acidose PCO2 is 13 mmHg (laag)→ respiratoire compensatie
→ Metabole acidose met respiratoire compensatie. Mogelijke oorzaak: ernstige diarree.

78
Q

Beschrijf de reabsorptie van HCO3- door secretie van H+

A
  • Tubulaire cellen maken HCO3- uit H2O en CO2 dit dissocieert in H+ en HCO3-
  • HCO3- gaat naar ICF
  • H+ gaat naar lumen van tubulus en bindt aan HCO3- wat H2CO3 wordt
  • Volgende cel kan daar weer H2CO3 van maken
79
Q

Deel van bicarbonaat verdwijnt want wordt gebruikt voor bufferen dit moet worden aangevuld. Door welke twee manieren gebeurd dit?

A

Manier 1

  • Tubulaire cellen maken H2CO3, HCO3- gaat weer naar ICF en H+ naar lumen van tubulus
  • H+ ion wordt gebufferd want ph van urine kan niet te laag zijn, dit gebeurt als HCO3- ionen op zijn
  • Hiervoor wordt HPO42- gebruikt dit bindt H+ deze binding van H2PO4- wordt uitgescheiden

Manier 2

  • Door omzetting van glutamine in HCO3- en NH4+
  • HCO3- gaat naar ICF en NH4+ wordt uitgescheiden
  • H+ ionen in de urine worden gebufferd door ammonia
80
Q

Ter overzicht, wat is de classificatie van zuur-base verstoringen?

A
  • Respiratoire verstoringen = oorzaak ligt in verandering PCO2
     Acidose is PCO2 te hoog, nieren zullen meer HCO3- maken
     Alkalose is PCO2 te laag, nieren zullen minder HCO3- maken en reabsorberen (hyperventilatie)
  • Metabole verstoringen = oorzaak ligt ergens anders (nieren, spijsvertering), verandering in HCO3-
     Acidose is HCO3- te laag, hier kan respiratoire systeem helpen (ernstige diarree)
     Alkalose is HCO3- te hoog hier kan respiratoire systeem helpen