Hoofdstuk 7 deel 4 (p116) Flashcards

1
Q

Wat zijn de functies van vetweefsel? (4)

A
  • Reserve van energie (zeer calorierijk)
  • Vet is een slechte warmtegeleider (lichaam geïsoleerd)
  • Vetweefsel doet dienst als stootkussen
  • Vetweefsel bepaalt, onder invloed van de hormonen, de vorm van het lichaam.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat wit, univacuolair vetweefsel uit?

A

Vetcellen of adipocyten met een grote, met vetten gevulde vacuole.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onder invloed van welk geslachtshormoon zal de vetlaag veranderen?

A

ACTH2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van wit, univacuolair vetweefsel? (4)

A
  • Wit tot geel
  • De adipocyt wordt ook wel zegelringcel genoemd omwille van zijn typische uitzicht
  • Het vetweefsel wordt in lobben verdeeld door bindweefseltussenschotten waarin bloedvaten en zenuwen lopen. (vetweefsel goed doorbloed)
  • Rond de vetcellen liggen reticulaire vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar vinden we bruin of plurivacuolair vetweefsel?

A

Bij pasgeborenen tussen de schouderbladen, op de rug….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van bruin vetweefsel? (3)

A
  • bruine kleur door de aanwezigheid van grote hoeveelheden cytochromen in de mitochondrien.
  • Kleinere cellen dan wit vetweefsel
  • Sterk lobulaire verdeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ander woord voor bruin vetweefsel?

A

Plurivacuolair vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ander woord voor wit vetweefsel?

A

Univacuolair vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is het rode, bloedvormende beenmerg aanwezig bij volwassenen?

A

Ribben, borstbeen, schouderbladen, wervels, schedel, bekken en de epifysen van het dijbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken van kraakbeenweefsel: (4)

A
  • Veerkrachtige matrix. (door chondrine: stof die gevormd wordt door de chondrocyten)
  • Avasculair weefsel (ontstaan niet snel bloedingen, langzaam herstel)
  • De chondrocyten liggen in rijen gegroepeerd
  • Omgeven door kraakbeenvlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ander woord voor kraakbeenvlies?

A

Perichondrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten kraakbeenweefsel? (3)

A
  • Hyalien of glasachtig kraakbeen
  • Elastisch kraakbeen (veel elastische vezels)
  • Vezelig kraakbeen (veel collagene vezels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van hyalien of glasachtig kraakbeen?

A

Biedt stevige maar buigzame versteviging. vermindert wrijving tussen botoppervlakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van elastisch kraakbeen?

A

Biedt stevigheid, maar laat vervorming toe zonder beschadiging en keer naar zijn oorspronkelijke vorm. Oorschelp bv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van vezelig kraakbeen?

A

Verzet zich tegen samendrukking.

Voorkomt dat beenderen met elkaar in contact komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel beenderen bevat het skelet?

17
Q

Wat zijn de cellen in het botweefsel?

A
  • Osteocyten / volwassen beencellen
  • Osteblasten
  • Osteoclasten
18
Q

Wat zijn osteocyten?

A

Zijn met lange cytoplasmauitlopers met elkaar en met bloedvaten verbonden.

19
Q

Wat zijn osteoclasten?

A

Zorgen voor de vorming van nieuwe beenweefsel of het proces van ossificatie. Produceren vezels en grondsubstantie.

20
Q

Wat zijn osteoclasten?

A

Reusachtige cellen met vijftig of meer celkernen ruimen kapot gegaan beenweefsel op. Produceren zuren en enzymen die de botmatrix oplossen.

21
Q

Wat is een ander woord voor compact beenweefsel?

A

Lamellair beenweefsel

22
Q

Waaruit bestaat een osteon?

A

Uit een centraal kanaal –> kanaal van Havers. Hier liggen bloedvaten, zenuwen en lymfevaten.

23
Q

Waar lopen de osteonen?

A

Liggen in de lengterichting van het bot

24
Q

Waaruit bestaat het lamellair beenweefsel?

A

UIt heel veel naast elkaar liggende osteonen of systemen van Havers.

25
Wat zijn de functies van spongieus bot?
- Zorgt ervoor dat we minder spieren/energie nodig hebben om voort te kunnen bewegen. - Het is reservoir voor calcium.
26
Wat is de functie van pezen?
Verbinden skeletspieren met de beenderen
27
Wat is de functie van ligamenten?
Verbinden de beenderen onderling.
28
Wat is het proces verbening?
Andere weefseltypen door beenweefsel worden vervangen.
29
Wat gebeurd er bij intramembraneuze verbening?
Ontstaat beenweefsel binnen bladen of vliezen van bindweefsel.
30
Wat gebeurd er bij enchondrale verbening?
Wordt bestaand kraakbeen door beenweefsel vervangen
31
Kenmerken van sierweefsel? (5)
- Spierweefsel is opgebouwd uit prikkelbare cellen die kunnen contraheren - De contractie gebeurt door het ineenschuiven van actine- en myosinefilamenten - Doel van contractie: verkorten van spier - Actief weefsel, stofwisselingsactiviteit is hoog - Goed doorbloed weefsel
32
Wat is het endomysium?
Een laagje bindweefsel dat spiervezels omgeeft.
33
Waardoor wordt een spierbundel omgeven?
Door een laagj ebindweefsel: het perimysium.
34
Waardoor zijn spierbundels omgeven?
Door een laagje bindweefsel: het epimysium of de fascia
35
Wat voor vezels bevatten pezen?
Enkel collagene vezels