Hoofdstuk 3 (p76) Flashcards

1
Q

Waaruit bestaan RNA moleculen?

A

Een enkele polynucleotideketen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe gebeurd de opvouwing?

A

Door complementaire baseparing (A-U en C-G) in bepaalde stukjes van de keten zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 3 soorten RNA komen er in de cel voor die een rol spele bij eiwitsynthese?

A

mRNA –> messenger RNA
rRNA –> ribosomaal RNA
tRNA –> transport RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe verloopt het mRNA?

A

Verlaat de celkern en wordt op de ribosomen in het cytosl of op de ribosomen van het R.E.R vertaald tot een eiwit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verlopen rRNA en tRNA moleculen?

A

Worden ook door DNA afgeschreven maar ze worden niet vertaald naar proteinen. Ze hebben als RNA molecule een eigen functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar is rRNA een structuurelemen van?

A

Van het ribosoom. het heeft dus een structurele functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een ribosoom?

A

Een klein celpartikel dat bestaat uit rRna en proteïnen Het is geen celorganel omdat het niet omgeven wordt door het membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar bestaat de helft van het gewicht van het ribosoom uit?

A

RNA

rest bestaat uit tientallen verschillende eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet tRNA?

A

Brengen de aminozuren aan voor de proteinesynthese. Ze hebben allemaal een CCA triplet aan het 3’uiteinde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een anticodon?

A

Een basevolgorde die complementair is aan het codon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een ander woord voor translatie?

A

Eiwitsynthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurd er in het proces van translatie?

A

De basenvolgorde van het rRNA molecule wordt afgelezen door het ribosoom dat een proteïne synthetiseert met een welbepaalde volgorde van aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe lopen de mRNA ketens?

A

Doorheen de ribosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat een ribosoom dat aan mRNA vastzit?

A

Bestaat uit twee geassocieerde onderdelen.
Het kleinste onderdeel zorgt voor het binden van mRNA
het grootste onderdeel bevat een enzym dat de bindingen tussen de aminozuren vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar worden de polypeptideketens langer?

A

Aan hun basis, op de ribosomen. Dus NIET aan hun vrije uiteinde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het polysoom?

A

mRNA ketens lopen door tien of meer ribosomen tegelijkertijd en verbinden die dus met elkaar als kralen aan een koord.

17
Q

Waar bevat mRNA de code voor?

A

Eiwitsynthese

18
Q

Om welke twee verschillende talen gaat het bij translatie?

A

Een nucleinezuurtaal die met nucleotiden werkt.

Een eiwittaal die met aminozuren werkt.

19
Q

Wat betekend codon?

A

De code-eenheid van het mRNA.

20
Q

Hoeveel verschillende nucleotiden kunnen er voorkomen in mRNA?

A

Maar 4 verschillende nucleotiden.

21
Q

Uit hoeveel verschillende soorten aminozuren kunnen eiwitten bestaan?

A

Eiwitten kunnen uit 20 verschillende soorten aminozuren bestaan.

22
Q

Wat zijn de voorwaarden om te kunnen coderen voor 20 aminozuren?

A

Een codon moet minstens drie nucleotiden lang zijn.

23
Q

Wat is de genetische code?

A

Een lijst met de 64 verschillende codons op het mRNA.

24
Q

Wat zijn de drie stopcodons?

A

UAA
UAG
UGA

25
Q

Wat betekend een stopcodon?

A

Wanneer een ribosoom een mRNA streng afleest en een stopcodon tegenkomt, stopt de proteinsynthese.

26
Q

Wanneer een ribosoom een mRNA-keten afleest en tegelijkertijd een proteine synthetiseert, worden de aminozuren die daarvoor nodig zijn aangebracht, door wat?

A

Door aminozuren worden aangebracht door de transport RNA’s of tRNA. Deze RNA’s zijn een soort adopters waar de aminozuren op gebonden worden.

27
Q

Wat bezitten de tRNA’s?

A
  • Een zogenaamd anti-codon, dat complementair is aan het codon op het mRNA
  • Een bindingsplaats voor één bepaald aminozuur dat volgens de genetische code overeenstemt met het codon op het mRNA.
28
Q

Wat doen de met aminozuren geladen tRNA’s?

A

INterageren met het ribosoom en geven tijdens de proteinesynthese hun aminozuur af. Daarna gaan ze elders weer een nieuw aminozuur oppikken.

29
Q

Hoe kunnen de aminozuren van het eiwit vanzelf in de juiste volgorden achter elkaar op het ribosoom komen te zitten?

A

Door de aaneenschakeling van tRNA’s langs het mRNA.

30
Q

Met wat voor snelheid gaat het vertalen van de nucleotidenvolgorde op het mRNA in een aminozuurvolgorde?

A

Met een snelheid van ongeveer 35 aminozuren per seconde.

31
Q

Waar wordt de structuur en samenstelling van stoffen in de cel door bepaald?

A

Door de enzymen die de stoffen synthetiseren.