Hoofdstuk 6 Flashcards
1
Q
Latijnse woord voor wit?
A
Leucos
2
Q
Latijnse woord voor cel?
A
Cyt
3
Q
Wat had de uitgang -itis in?
A
Ontsteking
4
Q
Wat houdt de uitgang -ie in?
A
Maakt een werkwoord een zelfstandig naamwoord
5
Q
Wat is het het latijnse woord voor bewegen?
A
Articulare
6
Q
Wat is het latijnse woord voor beweging?
A
Articulatie
7
Q
Latijnse woord voor rug?
A
Dorsum
8
Q
Latijnse benaming voor rugzijde?
A
Dorsaal
9
Q
Latijnse naam voor spier?
A
Musculus
10
Q
Latijnse naam voor slagader?
A
Arteria
11
Q
Latijnse naam voor ader?
A
Vena
12
Q
Latijnse naam voor zenuw?
A
Nervus
13
Q
Latijnse naam voor ligament?
A
Ligamentum
14
Q
Borstholte?
A
Thorax
15
Q
Buikholte?
A
Abdomen
16
Q
Bekken?
A
Pelvis
17
Q
Hoofd?
A
Cephalon
18
Q
Grote hersenen?
A
Cerebrum
19
Q
Milt?
A
Lien
20
Q
Mond
A
Oris
21
Q
Neus
A
Nasus
22
Q
Hand
A
Manus
23
Q
Klier
A
Glandus
24
Q
Bloed
A
Haem
25
Q
Nier
A
Ren
26
Q
Hart
A
Cardium