Hoofdstuk 2 deel 4 (p58) Flashcards

1
Q

Waar worden transportvesikel gevormd?

A

De exporteiwitten die geroduceerd worden op de ribosomen van het R.E.R worden vervoerd naar de uiteinden van het E.R. Hier worden ze gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

T.E.R.

A

Transitioneel endoplasmatisch reticulum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is exocytose?

A

Het uitstorten van de inhoud van een secretievesikel naar buiten door versmelting met het plasmamembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij de membraan die het dichts bij het celoppervlak ligt ontstaan drie typen blaasjes. Welke 3 zijn dit?

A

1 ) Met enzymen gevulde lysosomen die in het cytoplasma achterblijven
2 ) De klierblaasjes die klierproducten vervoeren van het Golgi-complex naar het celoppervlak
3 ) De blaasjes voor het herstel van celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar bestaat het Golgi-apparaat uit?

A

Verschillende stapels van afgeplatte membraanzakjes. Is per el variabel: van enkele exemplaren tot vele honderden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet het golgi-apparaat eruit?

A

Het opp van een golgi-stapel is gebogen. Aan de ene zijde is de bol (onrijpe zijde) de ander zijde is hol (rijpe zijde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat valt op als we van het golgi-apparaat van de bolle zijde naar de holle zijde gaan?

A

De membranen worden dikker en groter. Het cholesterolgehalte wordt steeds groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een belangrijke functie van het golgi- apparaat?

A

Sorteren van eiwitten naargelang hun specifieke bestemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het membraanrecyclage?

A

Gebeurt door middel van vesikels die van de plasmamembraan en de lysosomen afsnoeren en terug migreren naar het Golgi-apparaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar is het membraanrecyclage voor?

A

Het mee getransporteerde membraanoppervlak moet weer verwijderd worden van de bestemmingsplaats. Zo niet dan zouden de plasmamembraan en de lysosomen voortduren verder aangroeien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van ysosomen?

A
Dit zijn de plaatsen waar vertering plaatsvindt.
De afbraak (hydrolyse) van een bepaald biomolecuul tot op het niveau van hun bouwstenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat bevatten lysosomen?

A

Een hele reeks afbraakenzymen (hydrolasen) die via het Golgi-apparaat afkomstig zijn van het R.E.R.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een ander woord voor afbraakenzymen

A

Hydrolasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn primaire lysosomen?

A

Vesikels van het Golgi-apparaat die afbraakenzymen aanvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn secundaire lysosomen?

A

De lysosomen die materiaal aan het verteren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar is het materiaal wat in het lysosoom wordt afgebroken van afkomstig?

A

Van binnen de cel of van buiten de cel

17
Q

Wat is autofagie?

A

Cellulair materiaal dat wordt afgebroken.

18
Q

Wat is heterofagie?

A

Afbraak van vreemd materiaal dat in de cel werd opgenomen

19
Q

Wat zijn microbody’s?

A

Een heterogene groep van celorganellen waar soms peroxisomen worden ondergebracht.

20
Q

Hoe zijn microbody’s opgebouwd?

A
  • Ze zijn omgeven door een membraan

- Vaak gevuld met een vrij compacte, amorfe matrix.

21
Q

Hoe worden peroxisomen gevormd?

A

Gevormd door afsnoering van het glad E.R. en zijn talrijk aanweizg o.a in de lever.

22
Q

Waar zorgt het cytoskelet voor?

A
  • Bepaalt de vorm
  • Bepaalt de beweging in de cel
  • Zorgt voor stabiliteit
  • maakt de cel tot een bewegend geheel
23
Q

Waaruit bestaat het cytoskelet?

A
  • Een netwerk van twee eiwitstructuren –> de microtubuli + de actinefilamenten.
    (bij dieren een derde type –> intermediaire filamenten)
24
Q

Hoe lopen de cellen in het cytoskelet?

A

Filamenten vertrekken vanuit het entrum van de cel en vertakken zich in alle richtingen in de cel.

25
Q

Waaruit zijn micro- of actinefilamenten opgebouwd?

A

Uit subeenheden van het eiwit F-actine.

26
Q

Wat zijn microtubuli?

A

Holle buisjes opgebouwd uit het eiwit tubuliine.

27
Q

Welke twee tubuline komen er voor?

A

a en B

28
Q

Aan welke uiteinde is de microtubuli van het cytoskelet verankerd?

A

Aan het celcentrum of centrosoom.

29
Q

MOC

A

Microtubuli-organiserende centrum.

30
Q

Waarbij spelen microtubuli een rol?

A
  • Beweging van organellen onder invloed van motorproteinen.
  • Ze staan in voor mucociliair transport
  • ze staan in voor de voortbeweging van de cel zelf
31
Q

Welke organellen worden omgeven door een enkelvoudige fosfolipidenlaag?

A

Vetdruppels.

32
Q

Waar dienen vetdruppels voor?

A

Meestal als energiereserve.