Hoofdstuk 6 begrippen Flashcards
Superior longitudinal fascilus
Dorsale stroom
Inferior longitudinal fascilus
Ventrale stroom
Occipitotemporale stroom
Ventrale stroom
Occipitoparietale stroom
Dorsale stroom
Optische ataxie
WEL objectherkenning
GEEN ruimtelijke ervaring kunnen gebruiken om te navigeren
Object constancy
Het vermogen om hetzelfde object in verschillende situaties te herkennen
Kijk-afhankelijk punt van referentie
We moeten een stimulus kunnen linken aan een opgeslagen representatie
-> realiseren dat 2 stimuli hetzelfde zijn, gebeurd pas in een later stadium van verwerking
Kijk-onafhankelijk punt van referentie
Het perceptuele systeem neemt structurele informatie over de componenten van een object waar en de relatie tussen deze componenten
Toegenomen neurale efficiente
Neurale respons op een stimulus is efficienter en waarschijnlijk sneller wanneer het patroon recent nog geactiveerd is geweest
Laterale occipitale cortex
Kritiek gebied voor vorm- en objectherkenning
Gnostic unit
Type neuron wat die een complex object kunnen herkennen.
Gebaseerd op het idee dat cellen een bekend object signaleren.
Cue invariance
Insensitiviteit voor de specifieke visuele cues die een object definieren
Apperceptieve agnosie
Probleem in object constantheid.
WEL object herkenning in situaties waarin het object vaker voorkomt en vanuit een normaal kijkpunt.
Steeds slechter naarmate de situatie minder gebruikelijk is voor het object.
Intergratieve agnosie
Stoornis waardoor je geen delen van objecten meer aan elkaar kan linken en dus niet in staat zijn om objecten in zijn geheel waar te nemen
Associatieve agnosie
Stoornis in het linken van semantische kennis aan een object