HC06 - Problems + Homework Flashcards

1
Q
A

A = 5
B = 10
C = 8
D = 7
E = 1
F = 2
G = 4
H = 3
I = 6
J = 9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Teken de structuurformule van het vetzuur n-dodecanaat en geef zijn normale naam

A

Laurinezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Teken de structuurformule van dit vetzuur en geef zijn normale naam

A

Palmitoleïnezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Teken de structuurformule van dit vetzuur en geef de normale naam

A

Linolzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen fosfoglyceriden en triacylglycerolen?

A

Triacylglycerolen bestaan uit drie vetzuurketens aan een glycerolruggengraat. Triacylglycerolen zijn een opslagvorm van brandstof. Fosfoglyceriden bestaan uit twee vetzuurketens aan een glycerolruggengraat. De resterende alcohol van het glycerol is gebonden aan een fosfaat, dat op zijn beurt gebonden is aan een alcohol. Fosfoglyceriden zijn membraancomponenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de structurele verschillen tussen sfingolipiden en fosfoglyceriden?

A

De ruggengraat van fosfoglyceriden is glycerol, terwijl die van sfingolipiden sfingosine is. In sfingolipiden is een van de vetzuren via een amidebinding verbonden met de sfingosine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem wat voorbeelden van moleculen die de polaire hoofd groep van fosfolipiden kunnen vormen

A

Voorbeelden van kopgroepen zijn serine, ethanolamine, choline, glycerol en inositol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Teken de structuur van een triacylglycerol dat bestaat uit gelijke hoeveelheden palmitinezuur, stearinezuur en oliezuur.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk structureel kenmerk van lipiden verklaart hun oplosbaarheid in organische oplosmiddelen?

A

Lipiden zijn voornamelijk hydrofobe moleculen. Zo hebben triacylglycerolen drie vetzuurketens aan de zijkant. Dit overwegend hydrofobe karakter verklaart hun oplosbaarheid in organische oplosmiddelen en hun gebrek aan oplosbaarheid in waterige oplosmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stel dat een kleine hoeveelheid fosfolipide wordt blootgesteld aan een waterige oplossing. Welke structuur zouden de fosfolipidemoleculen aannemen? Wat zou de drijvende kracht zijn achter de vorming van deze structuur?

A

De hydrofobe ketens zouden het water mijden en een wisselwerking aangaan met soortgelijke ketens in andere moleculen. Ondertussen zouden de hydrofiele hoofdgroepen gemakkelijk reageren met het water, wat resulteert in de vorming van een membraan of een klein membraanblaasje dat liposoom wordt genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschilt de structuur van steroïden van de structuur van andere lipiden?

A

Steroïden zijn cyclisch i.p.v. lineair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Teken de structuur van het natriumzout van stearinezuur. Hoe zou het kunnen werken om vet van je kleren of handen te verwijderen?

A

Het natriumstearaat zal een micel vormen, met de hydrofiele kopgroepen (rood) blootgesteld aan water en de vetzuurketens (groen) binnenin. Wanneer het natriumstearaat in de kleding wordt gewerkt door te wrijven of op de huid door te wrijven in aanwezigheid van water, zal het vet, dat hydrofoob is, zich lokaliseren in de hydrofobe binnenkant van de micel en door de afvoer worden gespoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sommige metaalzouten van vetzuren zijn minder goed oplosbaar dan de natrium- of kaliumzouten. Zo zijn magnesium- of calciumzouten van vetzuren slecht oplosbaar. Hoe zou het nemen van een bad in water dat rijk is aan magnesium of calcium de tijd beïnvloeden die nodig is om de badkuip schoon te maken?

A

In plaats van een oplosbare micel te vormen die door de afvoer wordt gespoeld, zullen de magnesium- of calciumzouten neerslaan en een schuimachtige badrand vormen. U moet de badkuip onmiddellijk schoonmaken, want als het schuim opdroogt, is het moeilijker te verwijderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom zijn lipiden een efficiëntere opslagvorm dan glycogeen?

A

Lipiden zijn meer gereduceerd dan glycogeen, en ze worden in watervrije vorm opgeslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kleine zoogdieren in winterslaap kunnen lichaamstemperaturen van 0o tot 5o verdragen zonder letsel. Het lichaamsvet van de meeste zoogdieren heeft echter een smelttemperatuur van ongeveer 25o. Voorspel hoe de samenstelling van het lichaamsvet van overwinteraars zou kunnen verschillen van dat van hun niet-winterende neven.

A

Winterslapers voeden zich selectief met planten met een hoog gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren met een lagere smelttemperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A

A = 4
B = 1
C = 5
D = 3
E = 7
F = 2
G = 6

17
Q

Leg uit waarom oliezuur (18 koolstofatomen, 1 cis-binding) een lager smeltpunt heeft dan stearinezuur, dat hetzelfde aantal koolstofatomen heeft maar verzadigd is. Hoe zou je verwachten dat het smeltpunt van trans-oleïnezuur te vergelijken is met dat van cis-oleïnezuur?

A

De aanwezigheid van een cis-dubbele binding veroorzaakt een knik in de vetzuurketen die een strakke pakking verhindert en het aantal atomen in van der Waals contact vermindert. De knik verlaagt het smeltpunt in vergelijking met dat van een verzadigd vetzuur. Transvetzuren hebben die knik niet, zodat hun smelttemperatuur hoger is en meer lijkt op die van verzadigde vetzuren.

18
Q

Leg uit waarom het smeltpunt van palmitinezuur (C16) 6,5 graden lager ligt dan dat van stearinezuur (C16).

A

Palmitinezuur is korter dan stearinezuur. Wanneer de ketens zich samenpakken, is er dus minder gelegenheid voor van der Waals-interacties en zal het smeltpunt dus lager liggen dan dat van het langere stearinezuur.

19
Q

Noem wat eigenschappen die alle membranen hebben

A
  1. Membranen zijn bladvormige structuren die twee moleculen dik zijn.
  2. Membranen zijn samengesteld uit lipiden en proteïnen, die beide door koolhydraten kunnen worden versierd.
  3. Membraanlipiden zijn amfipathische moleculen, samengesteld uit hydrofiele en hydrofobe bestanddelen die in waterige oplossing spontaan gesloten bimoleculaire vellen vormen.
  4. Eiwitten, uniek voor elk membraan, zorgen voor de overdracht van moleculen en informatie over het membraan.
  5. Membranen zijn niet-covalente assemblages.
  6. De bladen van de membraanbilagen zijn verschillend; dat wil zeggen dat membranen asymmetrisch zijn.
  7. Membranen zijn eerder vloeibare dan starre structuren.
  8. Membranen zijn elektrisch gepolariseerd, met de binnenkant van de cel negatief ten opzichte van de buitenkant.
20
Q

Aan welke voorwaarden moet een kleine molecule voldoen om spontaan door een membraan te gaan?

A

Het molecuul moet lipofiel zijn en de concentratie van het molecuul moet aan de ene kant van het membraan groter zijn dan aan de andere kant

21
Q
A

A = 3
B = 5
C = 6
D = 1
E = 7
F = 10
G = 2
H = 4
I = 8
J = 9

22
Q
A

C, A, E, B, D,

23
Q

Lipidenbilagen zijn zelfdichtend. Als er een gat in komt, wordt dat onmiddellijk opgevuld. Wat is de energetische basis van deze zelf-afdichting?

A

Het hydrofobe effect. Als er een gat is, komen de hydrofobe staarten van de fosfolipiden samen, waardoor al het bijbehorende water vrijkomt.

24
Q

Alle biologische membranen zijn asymmetrisch. Wat is de energetische basis van deze asymmetrie?

A

Om beide zijden van een membraan identiek te maken, zouden de hydrofiele delen van de lipiden, eiwitten en koolhydraten door de hydrofobe binnenkant van het membraan moeten gaan. Een dergelijke beweging is energetisch ongunstig.

25
Q

Zowel aspirine als ibuprofen remmen prostaglandine H2 syntase-1 en verlichten de ontsteking. Aspirine blokkeert een kanaal in het enzym, waardoor het substraat niet toegankelijk is. Ibuprofen blokkeert dit kanaal niet, maar remt toch het syntase. Hoe werkt ibuprofen?

A

Ibuprofen is een competitieve remmer van het syntase

26
Q
A
27
Q

Bepaalde vissen die in woestijnstromen leven, veranderen de samenstelling van hun membraanlipiden bij de overgang van de hitte van de dag naar de koelte van de nacht. Voorspel de aard van de veranderingen.

A

Overdag zijn de lipiden waarschijnlijk lange, verzadigde koolwaterstofketens. Bij het aanbreken van de nacht kunnen de ketens korter zijn of cis-dubbele bindingen bevatten, of beide.

28
Q
A

1 en 4

29
Q

Welke stellingen zijn juist?

A

1 en 3

30
Q

Welke stellingen zijn juist?

A

3, 4, en 5

31
Q

Welke kant hoort bij verzadigde fosfolipiden en welke bij onverzadigde fosfolipiden?

A

Verzadigd is links en onverzadigd is rechts

32
Q

Een glycolipide is…

A

Nummer 3

33
Q
A

Amfipatisch