HC01 - Problems + Homework Flashcards
Noem 3 organellen of structuren die je wel in planten cellen vindt maar niet in dierlijke cellen
Chloroplast, vacuolen, en een celwand
Wat is een biochemisch voordeel van het gebruik van zwakke bindingen in de biochemie?
Zwakke bindingen staan vaak voorkomende interacties tussen biomoleculen toe
Leg uit hoe de volgende bewering van toepassing is op de biochemie: Orde kan ontstaan door een toename van willekeur.
De verklaring beschrijft in wezen het hydrofobe effect. Er kunnen zich specifieke ingewikkelde biochemische structuren vormen, aangedreven door de toename van entropie die ontstaat wanneer hydrofobe groepen uit een waterige oplossing worden verwijderd.
Wat wordt er bedoeld met de woorden ‘unity of biochemistry’? Wat zijn de implicaties hiervan?
Het refereert naar het feit dat alle organismen redelijk gelijk zijn op een biochemisch niveau. Dit impliceert dat alle organisme op aarde afkomen van een common ancestor.
Beschrijf de structurele verschillen tussen DNA en RNA
DNA heeft een dubbele helix, terwijl RNA maar een enkele streng heeft. De suiker van DNA is deoxyribose, terwijl die van RNA ribose is. Ook gebruikt RNA uracil i.p.v. thymine.
Maak onderscheid tussen eiwitten en glycogeen met betrekking tot hun polymere structuur
Proteïnen zijn lineaire polymeren die bestaan uit 20 verschillende aminozuren. Glycogeen is een polymeer met zijketens dat alleen uit glucose bestaat.
Omschrijf replicatie, transcriptie en translatie in relatie tot het centraal dogma
Replicatie is het genereren van twee dochter dubbele helixen uit een enkele ouder dubbele helix. Het proces wordt gekatalyseerd door DNA polymerase. Transcriptie is het proces waarbij DNA-informatie wordt gekopieerd naar RNA en wordt gekatalyseerd door RNA-polymerase. Vertaling zet de sequentie-informatie van RNA om in eiwitten en vindt plaats op ribosomen.
Welke organellen worden omgeven door 2 membranen?
Mitochondria, chloroplasten en nuclei
Hoe verschilt het nucleaire membraan met andere membranen?
Het nucleaire membraan is niet continu. Het is een set van gesloten membranen die samen komen bij poriën.
Traceer het pad van de formatie van een secretie proteïne van zijn gen naar zijn exocytose van de cel.
a
a - 9
b - 12
c - 5
d - 10
e - 11
f - 8
g - 4
h - 7
i - 2
j - 6
k - 1
l - 3
Welke typen zwakke bindingen zijn belangrijk in de biochemie? Wat voor effect heeft water hier op?
Ionische bindingen, waterstofbruggen en van der Waals interacties. Water verstoort ionische bindingen en waterstofbruggen. Omdat van der Waals interacties het meest voorkomen tussen hydrofobe groepen, kan men zeggen dat water deze bindingen versterkt door de vorming ervan te vergemakkelijken via het hydrofobe effect.
In vloeibaar water is elk molecuul waterstofgebonden aan ongeveer 3,4 moleculen water. Welk effect zou bevriezing van water hebben op het aantal waterstofbruggen? En verwarming?
Een lagere temperatuur zou de beweging van de watermoleculen verminderen en de vorming van meer waterstofbruggen mogelijk maken, wat inderdaad het geval is: Elke watermolecuul in ijs is waterstofgebonden aan ongeveer 3,7 watermoleculen. Het tegenovergestelde vindt plaats als het water wordt verwarmd, en er zouden minder waterstofbruggen worden gevormd. Op 100o is een watermolecuul verbonden met 3,2 watermoleculen.
Wat is het effect van een organisch oplosmiddel op elektrostatische interacties?
Elektrostatische interacties zouden sterker zijn in een organisch oplosmiddel dan in een polair oplosmiddel, omdat er geen concurrentie is van het oplosmiddel voor de componenten van de elektrostatische interactie.
Wat is een elektronegatief atoom, en waarom zijn die atomen zo belangrijk in de biochemie?
Een elektronegatief atoom heeft een hoge affiniteit voor elektronen. Bijgevolg neemt het elektronegatieve atoom bij binding aan een waterstofatoom een gedeeltelijk negatieve lading aan en neemt het waterstofatoom een gedeeltelijk positieve lading aan. Deze polariteit maakt de vorming van waterstofbruggen mogelijk.