HC06 - Membranen: structuur en dynamiek Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat een dubbellaags membraan?

A

Een dubbellaags membraan, ook wel een lipide bilaag genoemd, bestaat uit fosfolipiden, waarvan de polaire hoofd groepen naar buiten steken en de hydrofobe staarten naar binnen (naar elkaar) wijzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaan membranen?

A
  • Lipiden (ongeveer 50% van massa)
    • Barrière-functie
    • Flexibiliteit - “vloeibaarheid”
    • Selectief doorlaten kleine apolaire en polaire (ongeladen) moleculen
  • Membraan-eiwitten (ongeveer 50% van massa)
    • Selectief doorlaten van kleine geladen en grote polaire moleculen: transport eiwitten
    • Overbrengen informatie: receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe worden lipiden gedefinieerd?

A

Moleculen die niet oplosbaar zijn in water, maar die wel oplossen in organische oplosmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 5 lipid-klassen?

A
  • Vrije vetzuren: veel gebruikte brandstof
  • Triacylglycerolen: opslagvorm van vetzuren
  • Fosfolipiden: membraan lipiden
  • Glycolipiden: membraan lipiden die deels uit koolhydraten bestaan
  • Steroïden: polycyclische koolwaterstoffen met een aantal functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de drie kwantitatief belangrijkste lipiden in membranen?

A
  • Fosfolipiden
  • Glycolipiden
  • Cholesterol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom zit er een knik in de staarten van een lipide?

A

Dat komt door een dubbele binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaan de twee staarten van een lipide?

A

Het zijn hydrofobe staarten van koolwaterstoffen

-(CH2)n-CH3

(n is rond 14-18)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom zijn fosfolipiden zo geschikt als componenten van een membraan?

A

Ze zijn amfipatisch (ze hebben een polair en een apolair deel), en de kop is ongeveer even breed als de twee staarten waardoor ze een goede muur kunnen vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom kunnen amfipatische moleculen met 1 hydrofobe keten (monoacylen) of 3 hydrofobe ketens (triacyl-glyceron bijv, een vet) geen membranen vormen?

A

Vetten zijn onoplosbaar in water omdat ze bubbel vormen die niet mengt met water, en dus geen bilaag. Als je zeep (monoacyl) mengt met water krijg je een micel, die in water oplosbaar is, waardoor je geen bilaag kunt vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er met een lipide-bilaag als je dat in water doet?

A

De hydrofobe staarten die aan de buitenwereld worden blootgesteld trekken dan naar binnen en vormen een blaasje (vesicle)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat vormen fosfolipiden gemengd met water?

A

Liposomen (kleine blaasjes). Liposomen worden gebruikt om DNA of geneesmiddelen een cel in te smokkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kunnen de fosfolipiden in het membraan doen?

A

Ze kunnen vrij bewegen in het vlak van hun eigen monolaag, maar springen nauwelijks over tussen de ene en de andere laag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat bepaalt de vloeibaarheid van een membraan?

A

Hoe meer dubbele bindingen, hoe meer knikken in de vetzuur-staart, hoe vloeibaarder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen verzadigd en onverzadigd vet?

A

Bij onverzadigd vet zijn er dubbele bindingen aanwezig en bij verzadigd vet zijn die er niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan cholesterol doen met een membraan?

A

Cholesterol kan zich met zijn kleine polaire hoofd groep bij een hoofd groep van een lipide plaatsen, waardoor de nonpolaire staart tussen de nonpolaire staarten van de lipiden ligt. Cholesterol kan de vloeibaarheid van membranen regelen en stabiliseert de plasmamembraan die minder vloeibaar moet zijn dan de interne membranen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn vetzuren?

A

Een carboxylzuur met een lange koolwaterstofketen. Vetzuren zijn een belangrijke brandstofbron en een belangrijk bestanddeel van membraanlipiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een triacylglycerol?

A

Een glycerol die vetzuurketens aan elk van zijn hydroxylgroepen heeft; oftewel de opslagvorm van vetten. Ze worden ook wel triglyceriden genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe heten fosfolipiden die als backbone een glycerol molecuul hebben?

A

Fosfoglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is sfingosine, en hoe heten fosfolipiden met een sfingosine backbone?

A

Sfingosine is een amino alcohol die een lange onverzadigde koolwaterstofketen bevat. Fosfolipiden met een backbone van sfingosine worden sfingolipiden genoemd.

20
Q

Wat is sfingomyeline?

A

Een sfingolipide die vaak in het plasmamembraan van een cel wordt gevonden, maar die vooral ook veel voorkomt in de myeline schede van zenuwcellen.

21
Q

Wat is een cerebroside?

A

De simpelste glycolipide, die een enkele suiker eenheid heeft

22
Q

Wat doet cholesterol?

A

Het beïnvloedt de vloeibaarheid van een membraan, en het bestaat uit een steroïde nucleus.

23
Q

Welke factoren bepalen het smeltpunt van vetzuren?

A

Lengte van de keten en de dubbele bindingen. Hoe meer dubbele bindingen, hoe lager het smeltpunt ligt. Hoe langer de keten is, hoe hoger het smeltpunt.

24
Q

Wat is de functie van membraan proteïnen?

A

Specifieke proteïnen voeren specifieke functies uit in een membraan. Proteïnen zijn pompen, kanalen, receptoren, energie omzetters, en enzymen.

25
Q

Met wat voor bindingen zitten membranen in elkaar?

A

Ze worden bij elkaar gehouden door vele niet covalente interacties. De van der Waals aantrekkingskrachten tussen de koolwaterstofstaarten bevorderen een nauwe opeenhoping van de staarten. Ook zijn er elektrostatische en waterstofbruggen tussen de polaire kopgroepen en watermoleculen.

26
Q

Zijn membranen symmetrisch of asymmetrisch?

A

Asymmetrisch, de twee lagen van het membraan zijn altijd verschillend

27
Q

Hebben membranen ladingen?

A

De meeste celmembranen zijn elektrisch gepolariseerd, zodat de binnenkant negatief is. Membraanpotentiaal speelt een sleutelrol in transport, energieomzetting en prikkelbaarheid.

28
Q

Hoe worden lipide bilagen gevormd?

A

Ze vormen spontaan door een self-assembly proces. Het hydrofobische effect is de drijvende kracht hierachter, aangezien die ervoor zorgt dat de hydrofobe staarten van de fosfolipiden naar elkaar zullen trekken waardoor de hydrofiele koppen naar buiten zullen wijzen.

29
Q

De permeabiliteit van kleine moleculen hangt samen met hun relatieve oplosbaarheid in water en nonpolaire oplossers.

A
30
Q

Hoe kunnen bepaalde kleine moleculen door een membraan heen gaan, en bijvoorbeeld Na+ niet?

A
31
Q

Wat houdt de smelt temperatuur in membranen in?

A

Als de temperatuur boven de bepaalde Tm komt, is er een overgang van de starre naar de vloeibare staat van een membraan. Deze temperatuur hangt af van de lengte van de vetzuren en of het verzadigd/onverzadigd is. Een dubbele binding zorgt voor een vermindering van Tm

32
Q

Voorspel het effect op de lipide membraan compositie als de temperatuur van een bacterie van 37o wordt verhoogd naar 42o

A
33
Q

Waarom zijn membranen die bijna volledig uit lipiden bestaan (en dus weinig proteïnen in hun membraan hebben zitten) goed voor isolatie?

A

Omdat de hydrofobische delen van de lipiden niet goed geleiden.

34
Q

Waarom verschilt het proteïnengehalte in membranen?

A

Omdat membranen met verschillende functies verschillende soorten en hoeveelheden eiwitten bevatten. Membranen die fungeren als isolatoren bevatten heel weinig proteïnen (18%), terwijl energie overdracht membranen juist de meeste proteïnen bevatten (75%).

35
Q

Noem de 2 soorten membraan proteïnen

A

Je hebt integrale en perifere membraan proteïnen.

36
Q

Waar zitten integrale membraan proteïnen?

A

Integrale membraaneiwitten zijn ingebed in de koolwaterstofketens van membraanlipiden, en zij kunnen alleen vrijkomen wanneer het membraan fysiek wordt verstoord. In feite overspannen de meeste integrale membraaneiwitten de lipidenbilaag.

37
Q

Waar zitten perifere membraan proteïnen?

A

Perifere membraaneiwitten worden door elektrostatische en waterstofbruginteracties gebonden aan de kopgroepen van lipiden of de blootgestelde delen van integrale membraaneiwitten. Deze interacties kunnen zowel aan de cytoplasmatische als aan de extracellulaire zijde van het membraan plaatsvinden. Andere eiwitten zijn aan de lipidenbilaag verankerd door een covalent bevestigde hydrofobe keten, zoals een vetzuur.

38
Q

Waaruit kan het membraan-spannende gedeelte van proteïnen uit bestaan?

A

Uit α-helixen en β strengen

39
Q

Hoe zit prostaglandine-H2-syntase aan het membraan vast?

A

Het zit slechts met een gedeelte ingesloten in het membraan. Het ligt langs het buitenoppervlak van het membraan, maar is stevig gebonden door een reeks helixen met hydrofobe oppervlakken die zich vanaf de onderkant van het eiwit tot in het membraan uitstrekken.

40
Q

Wat doet het enzym prostaglandine-H2-syntase?

A

Het zet arachidonzuur om in prostaglandine-H2, een signaal-molecuul, lokaal lipid-hormoon. Dat tweede stimuleert ontstekingen en reguleert de maagzuursecretie.

41
Q

Hoe komt arachidonzuur van de niet-polaire kern van de lipide bilaag, waar het ontstaat, naar de actieve plaats van het enzym?

A

Het verplaatst zich zonder een waterachtige omgeving tegen te komen, doordat het door een hydrofobisch kanaal in de proteïne verplaatst.

42
Q

Wat doet aspirine met de hydrofobe kanalen van prostaglandine-H2-syntase?

A

Het blokkeert die kanalen waardoor er geen prostaglandine wordt gesynthetiseerd, waardoor de ontstekingsreactie wordt verminderd.

43
Q

Wat is FRAP?

A

Fluorescence recovery after photobleaching

44
Q

Wat is diffusie in een membraan (van fosfolipiden) en welke twee soorten zijn er daarvaan?

A

Laterale diffusie (in dezelfde laag, snel)

Transversale diffusie (flip-flopping, overspringen tussen de twee lagen, langzaam)

45
Q

Wat gebeurt er met vetzuren in koude temperaturen?

A

In koude temperaturen zal de proportie van onverzadigde vetzuren toenemen

46
Q

Wat is het verschil tussen de laag lipiden van zeepbellen en van membranen?

A

Ze zijn beide een bilaag, maar bij zeepbellen wijzen de lipiden de andere kant op. Zo wijzen de polaire hoofd groepen naar binnen en zit daartussen een laagje water (dit creëert het regenboogje op een zeepbel)