HC01 - DNA-structuur en Functie Flashcards

1
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaat DNA?

A

Uit een base, een suikergroep en een fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bindingsites heeft DNA?

A

De OH van suiker (3’) en de fosfaat groep (5’) maken covalente bindingen met andere DNA-moleculen.
De base maakt een niet-covalente binding met de base van het andere DNA-molecuul aan de overkant (G-C, A-T)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de structuurformule van thymine

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke van de vier basen zie je hier?

A

Thymine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de structuurformule van guanine

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke van de vier basen zie je hier?

A

Guanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de structuurformule van cytosine

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke van de vier basen zie je hier?

A

Cytosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de structuurformule van adenine

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van de vier basen ziet je hier?

A

Adenine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke twee typen basen heb je?

A

Pyrimidines en purines
Pyrimidines zijn kleiner dan purines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke bindingen en hoeveel bindingen maken de basen?

A

De bindingen tussen de basen zijn waterstofbruggen.
Tussen A en T zitten 2 bindingen.
Tussen C en G zitten 3 bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de voorwaarde voor base paring?

A

De strengen moeten antiparallel lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de minor en de major grooves in de strucuur van DNA?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de peptide binding in DNA voor een binding?

A

(Een peptidebinding is een verbinding tussen een carboxylgroep en een aminogroep)
De peptide binding in DNA is een fosfodi-ester binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat maakt dubbelstrengs DNA geschikt als de drager van genetische informatie?

A
  • Informatie in DNA is dubbel opgeslagen (wat herstellen van fouten mogelijk maakt en kopiëren vergemakkelijkt)
  • DNA kan veel informatie opslaan, doordat het stabiel is door de dubbele helix structuur en dus veel nucleotiden kan bevatten.
  • DNA is relatief stabiel (kan duizenden jaren later nog gelezen worden)
17
Q

Hoeveel basenparen heeft het DNA van een zoogdier?

A

Het DNA van een zoogdier heeft ongeveer 3 miljard unieke basenparen en is ongeveer 1 meter lang

18
Q

Wat is een nucleosoom?

A

1 histoncomplex + DNA eromheen

19
Q

Wat is chromatine?

A

De totale DNA keten met histonen

20
Q

Hoe wordt DNA verpakt?

A
21
Q

Welke kant van het DNA is het begin en welke kant is het eind?

A

De 5’ kant is het begin (links) en de 3’ kant is het eind (rechts)

22
Q

Welke informatie zit er in DNA?

A
  • Samenstelling van componenten van een cel (DNA, RNA, eiwitten)
  • Volgorde van maken en hoeveelheid van componenten (volgorde van de codes van de eiwitten)
23
Q

Wat is een gen?

A

Een gen bevat de informatie voor de samenstelling en regulering van een eiwit of RNA

24
Q

Uit welke gedeeltes bestaat een gen?

A
  • Coderend gedeelte = de samenstelling van het eiwit
  • Regulerend gedeelte = de hoeveelheid van een eiwit
25
Q

Hoeveel genen zitten er op DNA?

A

Bacterie: 4300 genen (5 miljoen bp)
Gist: 6600 genen (13 miljoen bp)
Wormpje: 21000 genen (130 miljoen bp)
Zoogdier: 21000 genen die coderen voor eiwitten + >5000 ‘RNA only’ genen (3 miljard bp)

26
Q

Hoeveel paar chromosomen hebben dieren, met hoeveel genen, met hoeveel base paren, en hoeveel unieke base paren?

A

Dieren hebben 20-50 paar chromosomen,
met 300-3000 genen per chromosoom,
met 104 tot 106 base paren per gen,
met 3 x 109 unieke base paren = 6 miljard totaal

27
Q
A

A = fout
B = fout
C = goed
D = goed
E = fout

28
Q

Hoe zijn de verschillende nucleotide subunits aan elkaar verbonden?

A

Een 5’ kant (fosfaat groep) bindt met een 3’ kant (OH groep) d.m.v. fosfodiester bindingen

29
Q

Wat is de afstand tussen twee peptide verbindingen in een DNA streng? Oftewel, hoe dik is een basepaar?

A

0,34 nm

30
Q

Wat is een basenpaar?

A

Een purine-pyrimidine paar

31
Q
A

A = goed
B = fout
C = fout
D = fout

32
Q

Waarom “smelten” DNA regio’s met veel AT, sneller dan andere regio’s?

A

Omdat AT binding twee H-bruggen hebben en GC drie, zijn AT bindingen zwakker en zullen eerder uit elkaar gaan bij temperatuurverhoging (=”smelten”).

33
Q
A

Ongeveer 100 cm (normale cel is diploïde en heeft dus 2 meter DNA).

34
Q

Als een gedeelte van ‘n streng van een DNA dubbele helix de sequentie ACGTAACC heeft, wat is dan de sequentie van het complementaire gedeelte van de andere streng?

A

GGTTACGT (van 5’ naar 3’)

35
Q

Wat is het verschil tussen een mitotisch chromosoom en een interfase chromosoom?

A
36
Q

Wat is een nucleosome core particle?

A

DNA dat om een kern van histon proteïnes is gevouwen.