H6.4: Stress en ondervoeding Flashcards

1
Q

Intermediair metabolisme

Wie spelen hierbij een rol?

A

Alle reacties die betrokken zijn bij het opslaan van energie en het gebruik van deze energie bij cellulaire processen

Hormonen spelen een belangrijke rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar staat 12 kg vetweefsel aan gelijk

A

108.000 kcal opslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belangrijkste energiebronnen

A
  1. TG in vetweefsel
  2. Spiermassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staat 6 kg spieren aan gelijk

A

24.000 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar wordt opgenomen glucose uit de darm voor gebruikt?

A

Hersenfuncties en spierfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt er gedaan met overig glucose?

A
  • Opgeslagen als glycogeen in de lever en spier
  • Opgeslagen in vetweefsel in de vorm van TG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er met aminozuren?

A

Lichaam kan dat niet opslaan in de vorm van een bepaald molecuul en wordt daarom direct voor de eiwitsynthese gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er met lipide?

A

Wordt als TG opgeslagen in spieren en vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anabole toestand

A
  • Direct na maaltijd
  • Dieet belangrijkste energiebron
  • Als je gegeten hebt wordt vet en glycogeen weer aangevuld
  • Lean body mass neemt toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Katabole toestand

A
  • Effect van maaltijd is uitgewerkt waardoor het lichaam voor metabolisme andere bronnen moet gaan gebruiken
  • Er wordt energie vrijgemaakt uit energievoorraden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Katabole situatie

A

Glucose en vrije vetzuren worden gebruikt als brandstof (oxidatie) wat leidt tot netto verlies van vetweefsel en lean body mass

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Volgorde van afbreken

A
  • Glycogeen
  • Vet
  • Eiwitten waarbij aminozuren vrijkomen die gebruikt worden voor gluconeogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Insuline

A
  • Pancreas
  • Werkt op weefsels daarbuiten
  • Belangrijkste anabole hormoon
  • Zorgt ervoor dat het lichaam in anabole toestand terechtkomt
  • Stimuleert de glucose opname in de cellen van spieren, vet en lever
  • Essentiële factor voor instandhouding van de energievoorraad en herstel van lean tissue
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Insuline stimuleert…

A
  • Glucose opname in vet- en spierweefsel
  • Glycolyse
  • Glycogeen synthese
  • Eiwitsynthese
  • Lipogenese
  • Opname ionen, specifiek kalium en PO43-
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Insuline inhibeert…

A
  • Gluconeogenese
  • Glycogenolyse
  • Lipolyse
  • Ketogenese
  • Proteolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vetweefsel afbraak leidt tot vorming van vrije vetzuren

A
  • Vetzuren worden in lever geoxideerd
  • Ketonen komen vrij
  • Afgegeven aan bloed
  • Competitie met glucose
  • Ketonen kunnen een brandstof vormen voor NON-CZS, maar over lange tijd ook voor CZS
17
Q

Glucagon

A
  • Belangrijkste katabole hormoon
  • Reguleert samen met insuline het metabolisme zodat er voldoende enzym en substraat is om het lichaam goed te laten functioneren
18
Q

Wat gebeurt er als er teveel substraat is?

A

Effect van insuline zal overheersen

19
Q

Wat gebeurt er in katabole fase?

A

Effect van glucagon overheerst en er worden stoffen vrijgemaakt

20
Q

Wat stimuleert glucagon?

A
  • Glycogenolyse
  • Lipolyse
  • Proteolyse
  • Ketogenese
21
Q

Welke andere hormonen stimuleren katabolisme?

A
  • Adrenaline
  • Noradrenaline
  • Cortisol (bijnierschorshormoon)
  • Groeihormoon
  • Schildklierhormoon

Werken het effect van insuline tegen en worden counterregulatory hormones genoemd

22
Q

Catecholaminen

A

Adrenaline + noradrenaline

23
Q

Delen bijnier

A
  1. Cortex
  2. Medulla
24
Q

Drie lagen cortex

A
  1. Zona glomerulosa: buiten, mineralocorticoïden (aldosteron)
  2. Zona fasciculata: midden, glucocorticoïden (cortisol)
  3. Zona reticularis: binnen, sekshormoon (testosteron)
25
Wat maakt medulla (binnenste deel)?
- Adrenaline - Noradrenaline
26
Waar staat bijnier onder invloed van?
- Hypothalamus - Hypofyse
27
Hypothalamus
- Geeft CRF af - Gaat naar voorkwab van hypofyse
28
Voorkwab hypofyse
- Maakt ACTH - Naar bijnier
29
Wat maakt bijnier o.i.v. ACTH?
Cortisol Cortisol gaat naar het bloed en heeft effect op de glucose en bloeddruk en geeft negatieve feedback op hypothalamus
30
Waar zorgt cortisol voor?
Dag- en nachtritme 's Nachts wordt gluconeogenese aangezet zodat tijdens het vasten de energievoorziening en bloedsuikerspiegel op peil blijven
31
Cortisolspiegels stijgen door stress waardoor hypofyse meer ACTH gaat produceren
- Komt extra energie vrij - Sympathische zenuwstelsel ook geactiveerd - Zorgt ervoor dat bijnier en bijniermerg worden gestimuleerd waardoor adrenaline wordt afgegeven
32
Functies noradrenaline en adrenaline
- Stimuleren afgifte glucose uit lever door afbraak van glycogeen te stimuleren - Zorgen voor het vrijmaken van glycerol en vetzuren - Blokkeren glucoseopname in spieren
33
Homeostase
Vermogen van lichaam om het interne milieu constant te houden ondanks veranderingen in de omgeving
34
Medische stress
Elke lichamelijke verandering die de homeostase van het lichaam dreigt te verstoren (verwondingen, infecties, septische shock, hartinfarct, chirurgische ingrepen)
35
Fight of flight door
- Catecholamines en glucocorticoïden aan bloed afgeven - Adrenaline en ACTH-afgifte neemt toe waardoor er meer cortisol vrijkomt
36
Waar zorgt stress dus voor?
- Katabole reactie - Insuline spiegel neemt af en spiegels van glucagon, catecholamines en cortisol nemen toe - Door spierafbraak ontstaat er negatief stikstofbalans