H4.3: Motoriek: het brein Flashcards

1
Q

Dalende banen

A

Van het brein naar het ruggenmerg en van het ruggenmerg naar de skeletspieren
Twee groepen: laterale groep en ventromediale groep → vernoemd naargelang locatie in witte stof in ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Laterale groep

A

Zijkant van ruggenmerg
Hoofdzakelijk onafhankelijke bewegingen
Vooral distale ledematen gebruikt (grijpen, rijken)
Gezicht, tong, mond, ogen (aansturing verloopt vooral rechtstreeks vanuit hersenen, niet via ruggenmerg!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ventromediale groep

A

Buikkant in midden van ruggenmerg
Grove motoriek, gecoördineerd bewegen, postuur
Vooral proximale ledematen en romp gebruikt
Coördinatie hoofd-, romp-, en oogbewegingen (niezen, ademen, hoesten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Primaire motorische cortex (BA4)

A

Bestaat uit gyrus precentralis, rostraal tov sulcus centralis
Somatotopische organisatie
Homunculus: veel cortex betrokken bij bewegingen van vingers en spraak
Neurale representatie van bewegingen: complex samenspel van verschillende motor units, meer high level dan aansturing ruggenmerg
Coördinatie van bewegingen geholpen door basale ganglia en cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Motorische associatiecortices

A

Mediaal: (pre-)supplementaire motorische cortex (pre-)SMA
Lateraal: premotorische cortex
Cruciale betrokkenheid bij plannen van bewegingen (reeksen/sequenties): kunnen intern gestuurd zijn of in functie van signalen uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reacties motorische associatiecortices

A

Premotorische cortex: visueel geleid (spatiaal vs omgeving)
Supplementaire motorische cortex: intern geleid
Primaire motorische cortex: vuren bij reactie, ongeacht welke soort cue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Supplementaire motorische cortex (SMA)

A

Cruciale betrokkenheid bij sequenties
Uitwisseling van informatie tussen de hemisferen
Belangrijk voor coördineren van spraakbewegingen
Gilles de la Tourette: sterkere connectiviteit SMA-M1
Unilaterale schade door beroerte geassocieerd met anarchistische hand: hand doet dingen die je niet wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pre-supplementaire motorische cortex (pre-SMA)

A

Volgens sommige wetenschappers onderdeel van SMA
Stimulatie resulteert in drang tot bewegen (niet in beweging zelf)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Readiness potential

A

Persoon de taak geven op om zelfgekozen moment op knop te duwen
0: spiersensor registreert dat je begint aan beweging
200 ms eerder: je beslist dat je gaat drukken
550 ms eerder: op EEG kan je al zien dat je beslist hebt om te bewegen
→ Wat wij als vrije wil zien, is een soort controlesysteem: je voelt een drang en vrije wil controleert of je dat wel echt wil doen
! Treedt nauwelijks op bij ongewilde of automatische bewegingen: readiness potential hangt samen met intentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Reticulaire formatie

A

Verscheidene kernen in lage hersenen: medulla, pons en middenhersenen
Reguleert spiertonus
Via ventromediale groep bijdrage aan postuur en wandelen
(Semi-)automatische responsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cerebellum

A

Helpt ingewikkelde motorische bewegingen te plannen (extra hulp als je niet genoeg hebt aan SMA of M1)
Twee hemisferen, cortex langs buitenkant, diepe kernen
Laesie → ongecontroleerd, schokkerig bewegen
Meer neuronen dan de rest van het brein samen (80% van het totaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderverdelilngen in het cerebellum

A

Anterieur: sensorimotorisch
Posterieur: cognitieve/emotionele processen (= neocerebellum)
Flocculonodulaire kwab: verbindingen met vestibulair systeem, posturale reflexen (= vestibulocerebellum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mediaal cerebellum: vermis (input en output)

A

Input: auditief en visueel via tectum (colliculi superior en inferior), info van huid en kinesthetische informatie via ruggenmerg
Output: ventromediale groep dalende banen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mediaal cerebellum: intermediaire zone (input en output)

A

Input: van zowat gehele cortex
Output: via laterale groep dalende banen en motorische cortex via thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lateraal cerebellum (input en output)

A

Input: motorische (associatie)cortices (plannen), somatosensorisch systeem (positie, beweging ledematen)
Output: laterale banen en cortex via thalamus
Belangrijk voor hogere cognitieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Laesies aan het cerebellum

A

Flocculonodulaire kwab: problemen met evenwicht en houding
Intermediaire zone: vooral stijfheid van ledematen
Laterale zones: krachtverlies, verlies aan coördinatie, ballistische bewegingen verstoord, uitval op vinger-neus tikken, articulatieproblemen

17
Q

Basale ganglia

A

Motorische nuclei: nucleus caudatus, putamen, globus pallidus
Geassocieerde kernen: thalamus, subthalamische nucleus, substantia nigra
Belangrijk voor motoriek, associatie (leren, conditioneren), limbisch circuit (affect)
Input: nagenoeg alle corticale regio’s en cerebellum (vooral primaire motorische en somatosensorische cortex), substantia nigra
Output: primaire motorische cortex, motorische associatiecortex, hersenstamnuclei, cerebellum
Motorcircuit: inhiberende (GABA) en exciterende (glutamaat) contacten

18
Q

Drie feedbackroutes

A
  1. Directe route
  2. Indirecte route
  3. Hyperdirecte route
19
Q

Directe route

A
  1. Cortex
  2. Exciteert nucleus caudatus/putamen (= striatum)
  3. Inhibeert Gpi (globus pallidus intern)
  4. Inhibeert thalamus (wordt minder wanneer Gpi wordt geinhibeerd → meer excitatie)
  5. Excitatie naar cortex (terug naar zelfde motorische centra waar input vandaan komt!)
    → Netto: excitatie
20
Q

Indirecte route

A
  1. Cortex
  2. Exciteert nucleus caudatus / putamen
  3. Inhibeert Gpe (globus pallidus extern)
  4. Inhibeert subthalamische nucleus
  5. Exciteert Gpi
  6. Inhibeert thalamus (wordt groter wanneer Gpi wordt geexcieerdt → meer inhibitie)
  7. Excitatie cortex
    → Netto: inhibitie
21
Q

Hyperdirecte route

A
  1. Cortex
  2. Exciteert subthalamische nucleus
  3. Exciteert Gpi
  4. Inhibeert thalamus (wordt groter wanneer Gpi wordt geexciteerd → meer inhibitie)
  5. Excitatie cortex
  6. Inhibitie motor nuclei in medulla → invloed op ventromediale banen naar ruggenmerg
    → Netto: inhibitie
    Functie: abrupt stoppen van de beweging
22
Q

Ziekte van Huntington

A

Degeneratie van (inhibitoire) GABAnerge neuronen in striatum → verminderde inhibitie van GPe → ongecontroleerde bewegingen
Netto: excitatie door te weinig inhibitie via indirecte route

23
Q

Ziekte van Parkinson

A

Afsterven van dopaminerge neuronen in subtsantia nigra
Problemen met het initiëren van bewegingen
Medicatie: compenseren van verminderde dopaminesecretie → punding als bijwerking: herhaaldelijke bewegingen zonder doel
Te weinig versterking via directe route en te veel inhibitie via indirecte route (te weinig excitatie)

24
Q

Twee soorten dopaminereceptoren in striatum

A

D1 receptoren: exciterende invloed op directe route
D2 receptoren: inhiberende invloed op indirecte route

25
OCD
Hyperactieve nucleus caudatus en prefrontale cortex → geautomatiseerd gedrag geraakt overgeautomatiseerd Interventie: deep brain stimulation
26
Autisme
Verband tussen volume nucleus caudatus en voorkomen van repetitief, gestereotypeerd gedrag