H3.1: Zintuigen: gehoor Flashcards

1
Q

Productie van geluid

A

Trillende objecten bewegen luchtmoleculen
Door die beweging krijg je afwisseling van samengedrukte en ijle lucht
Dit veroorzaakt luchtdrukverschillen
Bij frequenties tussen ± 30 en 20 000 per seconde: waarneembaar voor de mens als geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil geluid en zicht

A

Geluid komt van overal en kan je altijd opvangen, zicht is beperkt deel van omgeving
Geluid kan je zelf produceren, zicht niet
Veel meer geluidsbronnen dan lichtbronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Frequentie

A

Toonhoogte
Lage frequentie → lage toon ; hoge frequentie → hoge toon
Bijna onmogelijk om één frequentie te horen, we horen altijd complexe geluiden (meerdere frequenties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Amplitude

A

Volume
Hoge amplitude → hoog volume ; lage amplitude → laag volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mengeling/boventonen

A

Timbre (klankkleur)
Vloeiende lijn → simpel geluid ; lijn met ruis → complex geluid
Gemiddelde van alle verschillende trillingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Echolocatie

A

Hoge frequenties om objecten te kunnen lokaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sonarsysteem

A

Geluid uitstoten en op basis van reflectie bepalen waar iets is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Buitenoor (pinna)

A

Onregelmatige vorm zorgt ervoor dat geluidsgolven die binnenkomen, gebroken worden + lokalisatie geluid
Weinig functies: zonder oorschelp kan je nog altijd goed horen
Gehoorkanaal tot aan trommelvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Trommelvlies

A

Neemt trillingen over die in de lucht waargenomen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Middenoor

A

Versterker: zet trillingen in lucht om naar trillingen in water die veel kleiner en heviger zijn
Holle ruimte achter trommelvlies
Gehoorsbeentjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gehoorsbeentjes

A

Hamer (malleus) → aambeeld (incus) → stijgbeugels (stapes)
Vangen trillingen op
Brengen geluid over van trommelvlies naar slakkenhuis via membraan van ovale venster (lucht → water)
Wij horen niet de luchtdrukgolven, alleen de waterdrukgolven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Binnenoor

A

Proces van transductie in receptief orgaan (orgaan van Corti of spiraalorgaan, basilair membraan)
Slakkenhuis
Benen basisstructuur (modiolus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Slakkenhuis

A

2 en 3/4 windingen van ene taps toelopende tunnel (spiraal)
Met vocht gevulde tunnel (cochleaire kamer) onderverdeeld in drie subtunnels: scala vestibuli, scala media en scala tympani

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Orgaan van Corti

A

Waar transductie plaatsvindt
Ligt op het basilair membraan (op bodem van scala media), verankerd via steuncellen (beweeglijk)
Binnenste haarcellen: raken tectoriaal membraan niet
Buitenste haarcellen: hangen vast in tectoriaal membraan
Geen axonen
Afferente connecties: doorgeven van trage info van haarcellen naar brein
Efferente connecties: informatie van het brein naar de haarcellen
→ Zowel informatie van als naar het brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Basismechanisme transductie

A

Vibratie-energie wordt uitgeoefend op membraan van ovaal venster door stijgbeugels → buigingen in basilair membraan
Maar membraan is niet overal even beweeglijk, dus geluid van welbepaalde frequentie veroorzaakt op welbepaald stuk van membraan maximale afbuiging
Hoge tonen: grootste afbuiging bij basis
Lage tonen: grootste afbuiging bij apex
→ Hoe lager de toon, hoe hoger in slakkenhuis er maximale afbuiging ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Buitenste haarcellen

A

Als ze kapot gaan, krijg je ze niet meer terug
Niet voldoende om te kunnen horen
Cruciaal voor fine tuning: kunnen van lengte veranderen onder efferente invloed voor nauwkeuriger onderscheid van frequenties
± 12 000 per oor

17
Q

Binnenste haarcellen

A

Essentieel voor horen
Top van cilia niet verbonden aan tectoriaal membraan
Ongelijke buigingen in tectoriaal en basilair membraan
Opgebouwd uit actine (proteïne) met myosine rond (stijfheid)
Tip links verbinden top van één haarcel met zijkant van degene ernaast thv insertional plaques op de haarcellen → haarcellen zijn gegroepeerd
± 3 500 per oor

18
Q

Transductie

A

Tip links staan altijd onder spanning, vloeistofstroom richting grootste/kleinste cilium zal spanning dus verhogen of verlagen
Aanhechtingspunten bevatten elk één kation-kanaal (TRPA1), tip links openen/sluiten deze kanalen → toename/afname influx van K+ionen uit vocht in scala media
Toename afscheiding glutamaat = depolarisatie neuronen in spiraalganglia

19
Q

Cochleair implantaat

A

Toegepast bij mensen wiens haarcellen beschadigd zijn
Elektrodes volgen windingen van cochlea en stimuleren basilair membraan op bepaalde plaats in functie van toon
Best toepasbaar voor hoge frequenties: elektroden raken niet helemaal tot de top van slakkenhuis

20
Q

Gehoorzenuw

A

Bundel van axonen van afferente bipolaire neuronen
Cellichamen in spiraalganglion
Bipolaire cellen verbinden haarcellen met medulla: afferente en efferente connecties
Belangrijkste efferente: nucleus olivaris superior, inhiberende invloed, bescherming tegen luid geluid, selectief luisteren en fine tuning

21
Q

Subcorticale structuren

A

Afferent: van cochlea naar hersenen
Cochlea → gehoorzenuw → dorsale/ventrale cochleaire nucleus → superior olivary complex (bilaterale input beide oren) → laterale lemniscus (gekruiste informatie → inferieure colliculus (geluidsverwerking) → thalamus → primaire auditieve cortex (A1)

22
Q

Nucleus olivaris superior

A

Input van beide oren (bilateraal)
Kleine verschillen in luidheid en timing worden uitvergroot → lokalisatie van geluid (ondersteund door trapezelichaampjes, timing!)

23
Q

Laterale lemniscus

A

Informatie van contralateraal oor
Betrokken bij auditieve reflexen, verbindingen met reticulaire formatie

24
Q

Inferieure colliculus

A

Verschillende typische responsen: tonotopische patronen, cellen die spontaan vuren behalve bij geluid, selectief gevoelig aan bewegende geluidsbronnen

25
Q

Cortex

A

Tonotopische organisatie
Rudimentaire hiërarchische organisatie (kernregio, gordelregio en parabelt)
Anterieur: complex geluid (wat) → frontale inferieure gebieden: spraak en taal
Posterieur: lokalisatie (waar) → pariëtale cortex: waar dingen zich bevinden

26
Q

Codering door frequentie

A

Hoe snel vuurt de haarcel?
Vuurfrequentie weerspiegelt de frequentie van de toon (hogere tonen → sneller vuren → codering op basis van plaats)
Niet haalbaar voor hoge tonen, dus vooral codering van lage tonen

27
Q

Codering door plaats

A

Waar is de haarcel?
Zegt iets over toonhoogte: hoe meer aan basis → hoe hoger toon, hoe meer aan top (apex) → hoe lager toon
Tonotopie: hoe lager de toon, hoe verder naar apex toe de vervorming van basilair membraan optreedt → plaats van gedepolariseerde haarcel informeert over toonhoogte

28
Q

Volume

A

Amplitude van trillingen geeft luidheid van geluid weer
De neuronen die frequentie coderen door plaats en zo aangeven of het hoge/lage toon is, kunnen frequentie gebruiken voor volume (veel vuren is luid, weinig vuren is stil) of door aantal neuronen die vuren (veel neuronen is luid, weinig neuronen is stil)

29
Q

Timbre

A

Complexe frequentieanalyse: mengeling van verschillende geluiden/frequenties
Geluid heeft gelijktijdige invloed op verschillende delen van basilair membraan en wordt geïnterpreteerd in termen van klankkleur
Boventonen zorgen voor timbre

30
Q

Binaurale verschillen: aankomsttijd

A

Geluidsbron begint: luchtdrukgolven verspreiden zich en raken sneller het ene oor dan het andere → verschil in aankomsttijd omzetten naar perceptie van locatie
Nucleus olivaris superior medialis ontvangt gekruiste informatie al vroeg in verwerkingsketen
Niet bruikbaar bij continue geluiden want geluid is dan al aanwezig in beide oren

31
Q

Binaurale verschillen: fase

A

Meet verschil tussen twee oren in fases
Voor continue tonen met lage frequentie kan verschil in fase gebruikt worden voor lokalisatie

32
Q

Binaurale verschillen: volume

A

Bij hoge frequenties zijn de faseverschillen te klein → gebruik maken van sonic shadow (geluidenschaduw)
Continue geluiden met hoge frequentie spatiaal lokaliseren

33
Q

Lokalisatie door timbre

A

Oorschelp zorgt voor breking van geluidsgolven → leidt tot verschillen in timbre naarmate locatie van geluidsbron → deze verschillen koppelen aan locatie van geluidsbronnen dmv andere zintuigen