H2.1: Zicht: het oog Flashcards
Twee stromen in de hersenen voor lichtverwerking
Dorsale stroom: waar
Ventrale stroom: wat
Dorsale stroom
Het ‘waar’-pad
Van primaire visuele cortex (V1) in occipitale kwab naar pariëtale kwabben
Verwerking van ruimtelijke informatie en beweging
Helpt bepalen van locatie en beweging van objecten in visuele ruimte
Ventrale stroom
Het ‘wat’-pad
Van primaire visuele cortex (V1) naar temporaalkwab
Identificatie (gezichtsherkenning), categoriseren en herkennen van objecten (inclusief kleur en vorm)
Wat is licht?
Een specifieke soort elektromagnetische straling
Golflengte van ± 380-760 nanometer (mens)
Kleuren rangschikken obv frequentie: hoe groter de golflengte, hoe lager de frequentie (ultraviolet als hoogste golflengte, infrarood als laagste ; blauw als kortste, rood als langste)
Fotonen
Reizen ontzettend snel en ver
Hebben zelf geen kleur of vorm
Verschillende aspecten van kleur
Tint wordt bepaald door golflengte
Intensiteit of helderheid wordt bepaald door amplitude
Verzadiging: mate van zuiverheid van golflengtes/tint (licht dat onze ogen bereikt heeft mengeling van frequenties)
Wat bepaalt de kleur van golflengtes?
Objecten die deeltjes volledig, gedeeltelijk of niet doorlaten en zo licht absorberen en weerkaatsen
Lagere helderheid → donkere kleur
Lagere verzadiging → lichtere kleur
Spieren aan het oog
Zorgen ervoor dat het oog naar alle kanten kan draaien
Lens
Om scherp te stellen
Ciliaire spieren laten toe om lens aan te spannen om verder of dichterbij te kijken (= accomodatie)
Hoornvlies
Buitenste beschermende laag van het oog
Hard weefsel dat doorzichtig is om licht door te laten
Doorzichtig aan voorkant = cornea
Retina
(= Netvlies)
Lichtgevoelige deel van het oog
Bevat receptorcellen die zenuwstelsel informeren over het hoe, waar, wat van het licht
Onderdeel van CZS: geen Schwann-cellen (typisch PZS), wel astrocyten en oligodendrocyten, kan niet regenereren
± 105 milj staafjes en kegeltjes
Staafjes en kegeltjes
Drie soorten: blauw, rood, groen → verwijst naar golflengte waarvoor ze meest gevoelig zijn
Meer rode/groene (95%) dan blauwe (5%)
Typisch meer rode dan groene, maar verschillend per persoon
Staafjes
± 5 miljoen
Vooral aan rand van retina, niet in fovea
Gevoelig voor zwak licht: kunnen al geprikkeld worden door één foton
Geen informatie over kleur
Niet heel scherp: vaag zicht om beweging te detecteren
Maakt verbinding met ON bipolaire cellen
Kegeltjes
± 100 miljoen
Vooral in centrum van retina en in fovea
Gevoelig voor matige-hoge lichtintensiteit: fel licht nodig om kegeltje te prikkelen
Geven informatie over kleur
Zeer scherp zicht om te identificeren
Maken verbinding met ON en OFF bipolaire cellen
Optische zenuw
Hersenzenuw die informatie van receptorcellen weg uit het oog brengt
Onderdeel van CZS: geen Schwann-cellen (typisch PZS), wel astrocyten en oligodendrocyten, kan niet regenereren
Optische zenuwhoofd
(= Optische schijf)
Geen fotoreceptoren op deze optische schijf → blinde vlek
Geen lichtgevoeligheid omdat bundel zenuwen daar vertrekt → geen fotosensitiviteit op netvlies
Fovea
Deel van de retina met hoogste scherpte (omdat fotoreceptoren dichter op elkaar staan → convergentie is minimaal)
Hoe verder weg uit fovea, hoe groter en verder uit elkaar de fotoreceptoren zijn
Geen staafjes, enkel kegeltjes
Foveola
Centrum van de fovea
Nauwelijks/geen blauwe kegeltjes
Fixatie
Licht van het punt waarop je je fixeert, valt recht op fovea → scherpste zicht
Fixeren: je ogen zo richten dat je het zo goed mogelijk kan waarnemen
Eenvoudig bij stilstaande objecten, maar vergt voorspelling bij bewegende objecten