H2.2: Zicht: hersenregio's betrokken bij visuele processen Flashcards

1
Q

Optisch chiasma

A

Plaats in hersenen waar kruising van de banen die informatie van nasale hemiretina doorgeven richting de thalamus plaatsvindt
Voorbeeld: linker visueel veld wordt verwerkt in de rechter primaire visuele cortex en vice versa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zes lagen van de thalamus

A

Binnenste twee lagen: oudste, vroegst in evolutie tot stand gekomen, grote cellichamen → magnocellulaire lagen - krijgen input van parasolcellen
Buitenste vier lagen: parvocellulaire lagen → kleine cellichamen, krijgen input van midget ganglioncellen uit retina
Onderkant elke laag: koniocellulaire sublaag en input van bistratified cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cortex striata

A

Lagenstructuur met onderscheid magno-, parvo-, koniocellulaire input
Retinotopishe of visuotopische organisatie
± 25% gewijd aan analyse van info uit fovea (is veel want fovea is klein)
Verschillende cellen gevoelig voor verschillende aspecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Retinotopische of visuotopische organisatie

A

Elke hemisfeer representeert een ‘kaart’ van het contralaterale visuele veld: als twee neuronen in primaire visuele cortex reageren op twee plekjes in retina die langs elkaar liggen, is de kans groot dat deze neuronen zelf ook langs elkaar zullen liggen
Hoe hoger in het visuele veld, hoe lager neuronen in primaire cortex liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cortex extrastriata

A

Integratie tot op niveau van objecten en groter
Omringt cortex striata in occipitale kwab
Vooral bottom-up communicatie
Algemeen: hoe hoger in netwerk, hoe complexer karakteristieken en hoe groter receptieve veld van neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dorsale stroom

A

Eindigt in pariëtale cortex
Krijgt vooral magnocellulaire input via V2
‘Waar’: navigatie, manipulatie, lokalisatie van objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ventrale stroom

A

Eindigt in inferieure temporele cortex
Krijgt input van magno-, parvo-, en koniocellulaire systemen via V4
‘Wat’: analyse van grootte, kleur, vorm, textuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly