H2.5: Zicht: perceptie van spatiale locatie Flashcards
Monoculaire cues
Maar één oog nodig om diepte te zien
Iets minder vlot, maar je krijgt de meeste informatie over diepte
Bewegingsparallax
Als je je hoofd beweegt, lijken objecten die dichtbij staan harder te bewegen dan die verder weg
Binoculaire verschillen
Twee retina’s vangen licht op van hetzelfde object, wat kleine verschillen geeft → uit de vergelijking van de twee kan je iets zeggen over hoe ver een object zich bevindt
= Retinale ongelijkheid
Pariëtaalkwab
Belangrijk voor somatosensorische en spatiale perceptie
Krijgt input van visuele, auditieve, somatosensorische en vestibulaire systeem
Beschadiging: problemen om locatie van objecten waar te nemen en te herinneren + problemen coördinatie oogbewegingen en bewegingen ledematen
Dorsale stroom
Van belang voor lokaliseren van objecten, maar ook voor aansturen van het handelen
‘Hoe’ eerder dan ‘waar’
Connecties met frontaalkwab: schade kan leiden tot problemen met visueel geleid bewegen
Reacties dorsale vs ventrale stroom
Zelfde object, zelfde oriëntatie: dorsale en ventrale stroom reageren hetzelfde
Zelfde object, verschillende oriëntatie: ventrale stroom merkt invariantie, dorsale stroom registreert een verschil
Verschillend object, zelfde oriëntatie: dorsale stroom reageert niet, ventrale stroom wel
Verschillend object, verschillende oriëntatie: dorsale en ventrale stroom reageren
! Dorsale stroom reageert alleen op manipuleerbare objecten (die je makkelijk kan veranderen van oriëntatie) want is enkel bezig met info die nodig is om het handelen te informeren