H2.5: Zicht: perceptie van spatiale locatie Flashcards

1
Q

Monoculaire cues

A

Maar één oog nodig om diepte te zien
Iets minder vlot, maar je krijgt de meeste informatie over diepte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewegingsparallax

A

Als je je hoofd beweegt, lijken objecten die dichtbij staan harder te bewegen dan die verder weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Binoculaire verschillen

A

Twee retina’s vangen licht op van hetzelfde object, wat kleine verschillen geeft → uit de vergelijking van de twee kan je iets zeggen over hoe ver een object zich bevindt
= Retinale ongelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pariëtaalkwab

A

Belangrijk voor somatosensorische en spatiale perceptie
Krijgt input van visuele, auditieve, somatosensorische en vestibulaire systeem
Beschadiging: problemen om locatie van objecten waar te nemen en te herinneren + problemen coördinatie oogbewegingen en bewegingen ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dorsale stroom

A

Van belang voor lokaliseren van objecten, maar ook voor aansturen van het handelen
‘Hoe’ eerder dan ‘waar’
Connecties met frontaalkwab: schade kan leiden tot problemen met visueel geleid bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reacties dorsale vs ventrale stroom

A

Zelfde object, zelfde oriëntatie: dorsale en ventrale stroom reageren hetzelfde
Zelfde object, verschillende oriëntatie: ventrale stroom merkt invariantie, dorsale stroom registreert een verschil
Verschillend object, zelfde oriëntatie: dorsale stroom reageert niet, ventrale stroom wel
Verschillend object, verschillende oriëntatie: dorsale en ventrale stroom reageren

! Dorsale stroom reageert alleen op manipuleerbare objecten (die je makkelijk kan veranderen van oriëntatie) want is enkel bezig met info die nodig is om het handelen te informeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly