AVV blok 8 week 1-5 Flashcards

1
Q

Wat zijn de eisen aan een probleemstelling?

A
  1. Een situering van het onderzoeksdomein;
  2. Een maatschappelijke en/of wetenschappelijke verantwoording; (motivering waarom dit thema wordt onderzocht)
  3. Het onderzoeksdoel;
  4. De onderzoeksvraag;
  5. De deelvragen in het onderzoek;
  6. Het conceptueel kader; (a.De centrale begrippen uit de onderzoeksvraag definiëren, b. Begrippen plaatsen in een ruimer theoretisch kader)
  7. Een situering van methoden;
  8. Beperkingen van het onderzoek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken onderzoeksvraag:

A

➔ Open vraag, maar gericht op een doelgroep met bepaalde kenmerken;
➔ Kan pas aan het einde van het onderzoek het beste gedefinieerd worden aan de
hand van onderzoeksgegevens;
➔ Vaak in de vorm: ‘hoe of wat’ en holistisch;
➔ Kan deelvragen bevatten met dezelfde kenmerken als hierboven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Criteria onderzoeksvraag:

A

Criteria onderzoeksvraag:
● de vragen zijn als vraag geformuleerd;
● de vragen zijn af te leiden van de doelstelling;
● de vragen beginnen met “wat” of “hoe” en er worden explorerende werkwoorden
(zoals “begrijpen”, “exploreren”) gebruikt;
● er worden geen woorden of begrippen gebruikt die richting suggereren (zoals
“veroorzaken,” “het beste,” “verbeterd worden”, “invloed”);
● de hoofdvraag is een overkoepelende vraag;
● in de hoofdvraag staan sleutelbegrippen/kernconcepten uit de literatuur of deze
zijn er logischerwijs aan te relateren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 concepten die een belangrijke rol spelen bij haalbaarheid van een onderzoek

A

Tijd
- Geld
- bereikbaarheid en bereidheid van onderzoeksobjecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor wie wordt onderzoek gedaan?

A
  1. Wetenschappelijke gemeenschap:
    a. Voor de ontwikkeling van nieuwe concepten;
    b. Kritische reflectie op bestaande concepten;
    c. Bevestiging of verduidelijking van bestaande concepten (incrementeel);
  2. Beleidsmakers:
    a. Explorerend;
    b. Evaluerend;
  3. Praktische relevantie:
    a. Andere partijen naast beleidsmakers en de wetenschappelijke gemeenschap.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke onderzoeksdoelen zijn er?

A

● Verkennen (exploratief onderzoek);
● Verklaren;
● Beschrijven;
● Emanciperen (vaak in combinatie met actieonderzoek).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bepalen we het onderzoeksdoel: waarom doen mensen onderzoek?

A
  • Intellectuele redenen: toevoeging aan de wetenschap bieden;
  • Praktische redenen: bepaald doel bereiken, oplossing vinden;
  • Persoonlijke redenen: interesse uit ervaring.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken van kwalitatief onderzoek

A
  1. Vraagstelling en onderzoeksdoel:
    a. Vraagstellingen gaan over complexe thema’s of betreffen sociale processen;
    b. De dagelijkse werkelijkheid van de onderzochten staat centraal;
  2. Het onderzoeksdesign:
    a. Is flexibel;
    b. Is gericht op studie in een natuurlijke omgeving;
    c. Is gericht op het holistisch begrijpen van de context;
  3. De dataverzamelingsmethode:
    a. Er zijn veel verschillende dataverzamelingsmethoden beschikbaar; (experiment, enquete, archiefonderzoek, historisch onderzoek, kwalitatief onderzoek- kwalitatieve survey, etnografische studie/ participerende observatie, casestudy, kwalitatieve inhoudsanalyse).
    b. Er wordt vaak een beroep gedaan op meerdere methoden in één onderzoek;
    c. Het gebruik van methoden is flexibel;
    d. De dataverzameling impliceert vaak een intens en/of langdurig contact met het veld;
  4. De analyse:
    a. De analyse gebeurt op basis van teksten in plaats van cijfers;
    b. Het doel van de analyse is de betekenis achterhalen;
    c. In de analyse staan processen centraal;
    d. Het doel van de analyse is in de diepte te begrijpen en niet representatief te beschrijven;
  5. Rapportering:
    a. De onderzochten worden betrokken bij de resultaten;
    b. De rapportering probeert de context van het geheel weer te geven;
    c. De invloed van de onderzoeker op zijn onderzoeksopzet wordt expliciet in
    rekening genomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 4 grondvormen van kwalitatief onderzoek?

A
  1. De kwalitatieve survey: gebruikt vooral diepte-interviews en groepsinterviews
    (focusgroepen);
  2. De etnografische studie/participerende observatie:
  3. De case study
  4. De kwalitatieve inhoudsanalyse:
    a Retorische analyse: kijkt naar de manier waarop een boodschap gepresenteerd wordt (structurele tekstanalyse);

b Narratieve analyse: kijkt ook naar de manier waarop een boodschap gepresenteerd wordt, maar dan vanuit het perspectief van een verhaal. De nadruk ligt dus op het bestaan van een sequentie en ontwikkeling;

c Discoursanalyse: het duiden van contradicties en ambiguïteiten in boodschappen of op ideologische kenmerken van teksten;

d Structuralistisch-semiologische analyse: het onderzoeken van de diepere betekenis van boodschappen, bijvoorbeeld door codes;

e Interpretatieve analyse: het doel is om een theorie te ontwikkelen op basis van descriptieve onderzoeksvragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe omschrijft mortelmans een casestudy? een case is moeilijk te definieren, maar mortelmans maakt verschillende dimensies duidelijk namelijk:

A

Specifiek
Empirisch waarneembaar
Cases worden gevonden (bijv. kijken naar de grenzen van een bepaalde klasse binnen de samenleving)

Emperisch waarneembaar en generiek:
Cases zijn objecten (bijv. kijken naar de uitsluitingsgronden voor een bepaalde klasse binnen een samenleving)

Specifiek en Theoretisch waarneembaar
Cases worden gemaakt (bestaan niet per se in realiteit, bijv. het opstellen van mogelijke klasse uitingen)

Generiek en theoretisch waarneembaar.
Cases zijn conventies (een klasse is een theoretisch concept wat voorkomt bij sociale ongelijkheid studies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk type onderzoeksvragen zijn er? (voor kritische reflectie)

A

a. De simplistisch inductivistische onderzoeksvraag: niet verbonden aan
een eerder onderzoek of theorie, open en vaag gesteld, gaat ervan uit dat het antwoord uit het veld komt;
i. Contextualiseer het onderzoek;
ii. Ruime context onderzoeken;
iii. Mogelijke variabele invoegen: wat als…?

b. De omnivoor-vraag: te breed, te veel variabelen = geen diepgang mogelijk:
i. Conceptueel model tekenen > wat past er op een A4?
ii. Opdelen in deelproblemen > prioriteitenlijst opstellen;
iii. Inzoomen op 1 deelaspect;

c. De theoretische onderzoeksvraag: te veel gericht op louter theoretische
modellen en concepten, empirie wordt vermeden;
i. Toch op zoek naar empirie;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kan je onderzoeksvraag verbeteren? welke kritische vragen

A

1: welk type onderzoeksvraag heb ik en hoe kan ik deze verbeteren?
2: De beperkingen van het onderzoek (als de onderzoeker duidelijk de grenzen aangeven van het onderzoek)

3: is de probleemstelling onderzoekbaar?
a. Is de vraag te beantwoorden met een empirisch onderzoek?
i. Betreft het een sociaalwetenschappelijk onderzoek (of bijv. een
historisch onderzoek)? b. Waar ligt de ethische grens?
i. Levert het onderzoek schade bij een ander op?

  1. Is mijn onderzoek haalbaar?
    a. Hoeveelt tijd kost het onderzoek?
    i. Wordt vaak onderschat > tijdspad nodig waarbij met alles rekening
    gehouden moet worden;
    b. Hoeveel geld kost het onderzoek?
    i. Budgettaire kaders opstellen (reis-, personeels-, drukkosten, etc.); c. In hoeverre zijn de respondenten bereikbaar en bereidwillig?
    i. Wat zijn de nadelen van het onderzoek > oplossen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een discours?

A

Discourse gaat over de manier waarop er gesproken wordt over een bepaald onderwerp. Hier zijn bepaalde ideeën, waarden, normen en sociale structuren aan verbonden. Wanneer een bepaald idee verbonden is aan een onderwerp, kan dit andere ideeën in de weg staan. Er wordt een voorbeeld gegeven van een universitaire opleiding: dit wordt vaak verbonden aan het idee dat dit ter voorbereiding voor de arbeidsmarkt is, waardoor vergeten wordt dat een universitaire opleiding ook als voorbereiding tot het zijn van een intellectuele burger kan dienen. Juist deze onderwerpen die wegvallen, zijn ook van belang in een discoursanalyse. Om dit te achterhalen is echter volledige kennis nodig over een bepaald onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe kun je discoursen herkennen?

A

Tijdens het analyseren van de documenten kan je op de volgende dingen letten:
● Achterhaal wie er spreekt en in welke context dat wordt gedaan;
● Let op gebruik van metaforen en beelden;
● Let op gebruik van normatieve woorden; (dat er een norm gevormd of gesteld wordt of het scheppen van recht.)
● Let op hoe een onderwerp wordt ingekaderd;
● Kijk naar welke verbanden worden gemaakt;
● Kijk welke actoren een rol krijgen (en welke niet);
● Vergelijk tussen teksten (zoek de verschillen);
● Let ook op dingen die opvallen omdat ze niet worden gezegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan je discoursen beschrijven?

A

● Citaten uit teksten opnemen in jouw argumentatielijn;
● Citaten tegen elkaar afzetten om verschillen te laten zien;
● Woorden uitlichten en hun betekenis proberen te doorgronden door goed te kijken
naar de context waarin ze worden gebruikt, of andere woorden waarmee ze worden
geassocieerd;
● Woorden koppelen aan consequenties. Bijvoorbeeld door woorden te volgen in - en
te verbinden aan - besluitvorming, planning en dialogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is discoursanalyse? (Hodges, kuper, reeves)

A

Discoursanalyse draait om het bestuderen en analyseren van de manieren waarop taal rondom een bepaald onderwerp wordt gebruikt.

17
Q

Welke 3 vormen discoursanalyse?

A

Formal linquistic analysis - taalkundig (micro)
- soort data: fragmenten geschreven of gesproken tekst.

empirical discourse analysis (meso: hoe taal betekenis genereert en handelingen mogelijk maakt in allerdaagse sociale situaties)
- soort data: het gebruik van tekst (geschreven of gesproken) in sociale situaties

critical discours analysis (macro: hoe discoursen het denken over bepaalde fenomenen/sociale categorieen vormt)
- soort data: het gebruik van tekst in sociale situaties: sociale handelingen: data over instituties en bredere context

18
Q

discours analyse van de berg 2004

A

Discoursanalyse draait om alles wat betekenis heeft en een rol speelt in de alledaagse communicatie. De algemene opvatting is dat taal wordt gebruikt om informatie van anderen te verkrijgen over de werkelijkheid. Binnen discoursanalyse is deze opvatting echter anders:
➔ Er wordt verondersteld dat taal de eigen werkelijkheid vormt en een vorm is van sociaal gedrag. Het is een constructie van de werkelijkheid, niet een weerspiegeling daarvan;
➔ Taalgebruik impliceert betekenissen, waar de gebruikers zich niet altijd bewust van zijn;
➔ Taalgebruik heeft verstrekkende gevolgen, bijv. self fulfilling prophecies;
➔ Taalgebruik is contextafhankelijk, er zijn sociale regels over taal.

19
Q

Welke verschillende uitgangspunten onderscheidt van de berg bij discoursanalyse? (nog even checken hoe dit precies zit in aantekeningen)

A
  • Het theoretische object van discoursanalyse: betekenissystemen worden via taalgebruik geconstrueerd (discours met een ‘kleine d’) of duidt op het betekenissystemen die geproduceerd worden via verschillende sociale praktijken (discours met een ‘grote D’);
  • De empirische velden van discoursanalyse: op verschillende gebieden worden discoursanalyses uitgevoerd, zowel op microniveau als meso- en macroniveau;
  • De kennisdoelen van discoursanalyse: discoursanalyse is over het algemeen gericht op:
  • Achterhalen hoe sociale werkelijkheden via discursieve praktijken geconstrueerd worden;
  • Hoe constructies het karakter kunnen krijgen van vanzelfsprekendheden;
  • Kritische discoursanalyse gaat nog een stap verder: er wordt gekeken naar in
    hoeverre betekenisconstructies de maatschappelijke ongelijkheden legitimeren;
  • De wetenschapstheoretische uitgangspunten: binnen de wetenschap wordt
    discoursanalyse vaak gelinkt aan constructivisme. Hierbij is het meest voorkomende probleem dat het lastig is het belang van wetenschappelijk onderzoek te beargumenteren, wat vaak opgelost wordt door het vanuit het politieke standpunt te legitimeren.
  • Het analytisch instrumentarium van discoursanalyse: binnen de discoursanalyses bestaan verschillende stromingen, die ook verschillende methoden en instrumenten gebruiken om de analyse uit te voeren;
20
Q

Wanneer is een discoursanalyse nuttig?

A

➔ Wanneer de sociale orde kritisch bekeken moet worden;
➔ Wanneer bepaalde sociale constructen gedeconstrueerd dienen te worden.

21
Q

Op welke dingen kan gelet worden bij een critical discours analyse (CDA)?

A

● The semantic layer: de betekenis van woorden, zinnen en het gebruik van spreekwoorden en personificaties;
● The syntactic layer: de structuur van zinnen en alinea’s;
● The argumentative layer: de argumenten en logica onderliggend in de tekst;
● The performative layer: wat zijn de gevolgen van wat er wordt gezegd?

22
Q

Vragen die gesteld kunnen worden bij een Critical discours analyse

A

● Welke aannames worden er gemaakt?
● Op welke manier wordt betekenis gegeven aan iets?
● Hoe wordt een onderwerp geïntroduceerd?
● Wat wordt benadrukt en wat juist niet?

Bij CDA komt soms het probleem naar voren dat de lezer niet volgt hoe er van de data naar de resultaten wordt gekomen. Hiervoor zijn twee oplossingen:
- Een transparant protocol van de analyse;
- Een gedetailleerd voorbeeld van het proces geven.
Bij CDA moeten niet alleen quotes gegeven worden die de bevindingen ondersteunen, maar juist ook quotes die de bevindingen bekritiseren of uitdagen.

23
Q

Overeenkomsten tussen verschillende discoursanalysen

A

➔ Iedere analyse is bedoeld om taalgebruik te analyseren;
➔ Teksten en gesprekken worden gebruikt;
➔ Er wordt zowel gekeken wat er wel benoemd wordt als wat niet benoemd wordt, en welke gevolgen dit heeft;
➔ Het doel is om te bekijken hoe sociale constructen worden vormgegeven;
➔ Alle benaderingen gaan ervan uit dat taal niet alleen een middel is om de sociale werkelijkheid uit te drukken, maar ook om de sociale werkelijkheid te creëren; ◆ Niet iedereen is zich altijd bewust van de werking van taal, wat in een discoursanalyse wel naar voren komt.

24
Q

Verschillen tussen verschillende analyses

A

Focus:
- formal linquisic discourse (1): taalkundige regels, betekenis woorden/zinnen en gebruik van metaforen
- empirical discourse (2): overkoepelende thema’s, functie van taalgebruik bij acties, conversatie-analyses
- critical discourse (3): machtsverhoudingen

data source:
- 1: stukken tekst
- 2: stukken tekst en data over de manier waarop de tekst gebruikt wordt in sociale omgeving
- 3: stukken tekst + hoe de tekst gebruikt wordt + data over wie in welke situaties de tekst produceert

niveau:
- 1: micro- regels en patronen in gesprekken in het allerdaagse leven
- 2: micro en macro: gesprek analyseren binnen een specifieke, afgebakende sociale context (bv: interactie arts en pt)
- 3: macro - taalverhogen in de maatschappij in brede zin plaats vinden (bv. etnische groepen, minder vs meerderheid)

doelstelling:
- 1: inzicht brengen in welke taalkundige regels en patronen worden gebruikt om bepaalde concepten te beschrijven om dit vervolgens bijv. toe te passen bij digitalisering
- 2: onderzoeken, welke rol bepaalde concepten in de sociale context hebben om bijv. communicatie-strategieen op te stellen (bv: voor ontwikkelen training programma voor professionals voor effectieve dokter-pt communicatie strategieen)
- 3: aan de hand van taal analyseren welke waarden en normen aan bepaalde sociale constructen wordt gegeven, bijv. om de machtsverhoudingen binnen een institutie te onderzoeken

25
Q

Waar moet kwalitatief onderzoek aan voldoen?

A

objectief: validiteit en betrouwbaarheid (intern en extern)

26
Q

Kenmerken kwalitatief onderzoek

A
  • flexibel opzet
    -cyclisch proces
  • geintreseerd in interpretatie en meningen
27
Q

De resultaten van het onderzoek moeten universeel toepasbaar zijn. Wat betekent dit?

A

Generaliseerbaarheid: doelgericht respondenten selecteren ipv. at random.
■ Inferentiële generaliseerbaarheid: op basis van een beschrijving van de context processen analyseren die vertaald kunnen worden naar soortgelijke situaties;
■ Theoretische generaliseerbaarheid: bijdragen aan een algemene theoretische discussie door theorieën met de praktijk te vergelijken.

28
Q

De eisen bij kwantitatief onderzoek:

A

● Validiteit: onderzoeksresultaten moeten ‘waar’ zijn. De onderzoeker meet met het onderzoeksinstrument wat hij beweert te meten;
● Betrouwbaarheid: consistentie en repliceerbaarheid. Een instrument moet dezelfde resultaten opleveren wanneer het opnieuw wordt gebruikt;
● Generaliseerbaarheid: resultaten van het onderzoek moet transfereerbaar zijn. (hoe representatief zijn je resultaten)

29
Q

Welk debat mbt eisen kwalitateitscriteria mbt kwalitatief onderzoek:

A

Postpositivisme: kwalitatief onderzoek moet dezelfde invulling geven aan deze kwaliteitscriteria zoals kwantitatief onderzoek dat doet;

Constructivisme: de aard van kwalitatief onderzoek is fundamenteel anders dan kwantitatief onderzoek, dus er is een andere invulling nodig;
- Wetenschappelijke kritiek: het gaat om een ontologische vraag (de aard van onderzoek is anders);
- Methodologische kritiek: kwantitatieve invulling van kwaliteitseisen om onderzoek te beoordelen niet goed toepasbaar. Betrouwbaarheid als reproduceerbaarheid is een zinloos criterium, omdat de situatie altijd verandert. Validiteit als het achterhalen van ‘de waarheid’ eveneens niet het doel.

30
Q

Validiteit bij kwalitatief onderzoek:

A

Validiteit: “hoe geloofwaardig zijn de interpretaties van de onderzoeker?”
■ Iedere dataset bevat een veelvoud aan ‘verhalen’;
■ Keuze van de onderzoeker: welk verhaal wil je vertellen? (die hangt ook vaak samen met theoretisch kader/ onderzoeksvraag)
■ Belangrijk dat je terug kunt naar je data;

31
Q

Betrouwbaarheid bij kwalitatief onderzoek

A

geen kenmerk of doel, opgedeeld in 2 aparte problemen:
■ Interne betrouwbaarheid: zorgvuldigheid binnen het onderzoeksproces (bijv. bij codeerwerk); –> hier gaat het vooral om.
■ Externe betrouwbaarheid: instabiliteit over de tijd heen analyseren (door sociale verandering of door methodologische beslissingen);
- je probeert te achterhalen waardoor nieuwe inzichten komen (sociale veranderingen of methodologische beslissingen)

32
Q

generaliseerbaarheid bij kwalitatief onderzoek:

A

Generaliseerbaarheid: doelgericht respondenten selecteren ipv. at random.
Doel: je probeert de resultaten uit het onderzoek op andere manieren te generaliserren:
■ Inferentiële generaliseerbaarheid: op basis van een beschrijving van
de context processen analyseren die vertaald kunnen worden naar
soortgelijke situaties;
■ Theoretische generaliseerbaarheid: bijdragen aan een algemene
theoretische discussie door theorieën met de praktijk te vergelijken.

33
Q

maatregelen ter bevordering validiteit:

A

➔ Diepgang in de dataverzameling:
◆ Langdurig verblijf: als onderzoeker volledig onderdompelen in de praktijk (immersion);
◆ Voldoende tijd uittrekken voor dataverzameling;

➔ Triangulatie: vanuit meerdere perspectieven kijken;
◆ Datatriangulatie: meerdere kwalitatieve dataverzamelingsmethoden worden toegepast;
◆ Onderzoekerstriangulatie: meerdere onderzoekers doen dezelfde analyse;
◆ Theorietriangulatie: meerdere theoretische perspectieven worden op een
situatie toegepast;
◆ Methodologische triangulatie: combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve

➔ Member check: de analyse wordt voorgelegd aan de respondenten om te vragen in hoeverre zij zich herkennen in de analyse;
➔ Negatieve bewijzen: het voorkomen van tunnelvisie door te zoeken naar bewijzen die juist ingaan tegen het idee van het onderzoek.
methoden worden gebruikt.

34
Q

Maatregelen ter bevordering betrouwbaarheid

A

➔ Zelfreflectie: duidelijkheid creëren over de persoonlijke en professionele positie van
de onderzoeker zelf;
➔ Methodologische duidelijkheid (audit trail):
◆ Het op orde hebben van de boekhouding (welke keuzes zijn gemaakt en waarom);
◆ Duidelijkheid creëren over de loop van het proces (bijv. door bijhouden van logboek).

35
Q

Maatregelen ter bevordering generaliseerdbaarheid:

A

➔ Thick description: als onderzoeker een rijke beschrijving kunnen geven van een
bepaalde context om te laten zien dat de onderzoeker zich volledig heeft
ondergedompeld in het onderzoeksveld (inferentiële generaliseerbaarheid);
➔ Goede / duidelijke koppeling met bestaand theoretisch werk (theoretische
generaliseerbaarheid).

36
Q

Wat is procedurele ethiek?

A

het geheel van ethische regels die een onderzoeker in acht moet nemen bij het opzetten en uitvoeren van zijn onderzoek. Dit wordt vaak vastgelegd in ethische codes en omvat vaak de vier onderwerpen:

  • ➔ Geïnformeerde toestemming:
    ◆ Iemand geeft toestemming die daartoe in staat is;
    ◆ Er is voldoende informatie over het onderzoek wat gaat gebeuren (op
    papier);
    ◆ Het gaat om vrijwillige toestemming (voorkomen van impliciete dwang door
    dubbele relatie of statusverschil, bijv. wanneer de onderzoeker ook de arts is
    van de respondent);

➔ Privacy garanderen:
◆ Respondenten mogen nooit herkenbaar zijn buiten de context van het
onderzoek;
◆ Privacy gaat om een absoluut vertrouwen, maar er zijn ook auteurs die
stellen dat het vertrouwen soms gebroken moet worden als er bijv. een
melding gemaakt moet worden van kindermishandeling of iets dergelijks;

➔ Geen schade:
◆ Wanneer kwetsbare patiënten worden geïnterviewd over traumatische
gebeurtenissen, kan het zijn dat het interview leidt tot een grotere kwetsbaarheid van de patiënt, waartoe professionele hulp nodig kan zijn. Het is van belang dat deze mogelijkheden van te voren worden besproken met de respondent;

➔ Verborgen onderzoek en misleiding: mensen zijn niet op de hoogte van het onderzoek dat wordt uitgevoerd;
◆ Dit kan vanuit veiligheidsredenen door de onderzoeker besloten zijn bij bijv. een participerende observatie;

37
Q

Wat is situationele ethiek?

A

wanneer ethiek wordt toegepast op alledaagse situaties die de onderzoeker niet had kunnen voorzien.

Situationele ethiek of situatie-ethiek houdt rekening met de specifieke context van een handeling wanneer deze ethisch wordt beoordeeld , in plaats van deze te beoordelen volgens absolute morele normen

38
Q

Welke 3 basisprincipes bij situationele ethiek?

A
  1. Een bewustzijn van de ethische dimensies van het dagelijkse leven: ethiek is er altijd, er moet verder worden gekeken dan de regels;
  2. Gevoelig zijn voor “ethisch belangrijke momenten”: de onderzoeker moet in staat zijn om de dagelijkse praktijk situaties te herkennen waar de ethiek van zijn handelen in gevaar kan lopen;
  3. Kunnen reageren op dilemma’s die zich voordoen: na het herkennen volgt het goed reageren als onderzoeker, waar geen speciale regels voor zijn.
39
Q

Wat is relationele ethiek?

A

de ethisch correcte, waardige en respectvolle relatie tussen een onderzoeker en zijn respondenten. De onderzoeker en respondenten bouwen gedurende het onderzoek een band op waarbij sprake is van een bidirectioneel proces: antwoorden op problemen komen in dialoog tot stand en liggen niet alleen bij de onderzoeker.
Bij het opbouwen van een sterke band tussen de onderzoeker en de respondent is proces-informed-consent van belang: hierbij vraagt de onderzoeker meerdere keren tijdens het onderzoek of de respondent nog steeds oké voelt bij het meewerken aan het onderzoek.
Ethische beroepscodes: geven de onderzoeker houvast om een onderzoek op te stellen en om ethisch te handelen in moeilijke situaties.