AVV blok 8 week 1-5 Flashcards
Wat zijn de eisen aan een probleemstelling?
- Een situering van het onderzoeksdomein;
- Een maatschappelijke en/of wetenschappelijke verantwoording; (motivering waarom dit thema wordt onderzocht)
- Het onderzoeksdoel;
- De onderzoeksvraag;
- De deelvragen in het onderzoek;
- Het conceptueel kader; (a.De centrale begrippen uit de onderzoeksvraag definiëren, b. Begrippen plaatsen in een ruimer theoretisch kader)
- Een situering van methoden;
- Beperkingen van het onderzoek.
Kenmerken onderzoeksvraag:
➔ Open vraag, maar gericht op een doelgroep met bepaalde kenmerken;
➔ Kan pas aan het einde van het onderzoek het beste gedefinieerd worden aan de
hand van onderzoeksgegevens;
➔ Vaak in de vorm: ‘hoe of wat’ en holistisch;
➔ Kan deelvragen bevatten met dezelfde kenmerken als hierboven.
Criteria onderzoeksvraag:
Criteria onderzoeksvraag:
● de vragen zijn als vraag geformuleerd;
● de vragen zijn af te leiden van de doelstelling;
● de vragen beginnen met “wat” of “hoe” en er worden explorerende werkwoorden
(zoals “begrijpen”, “exploreren”) gebruikt;
● er worden geen woorden of begrippen gebruikt die richting suggereren (zoals
“veroorzaken,” “het beste,” “verbeterd worden”, “invloed”);
● de hoofdvraag is een overkoepelende vraag;
● in de hoofdvraag staan sleutelbegrippen/kernconcepten uit de literatuur of deze
zijn er logischerwijs aan te relateren.
3 concepten die een belangrijke rol spelen bij haalbaarheid van een onderzoek
Tijd
- Geld
- bereikbaarheid en bereidheid van onderzoeksobjecten
Voor wie wordt onderzoek gedaan?
- Wetenschappelijke gemeenschap:
a. Voor de ontwikkeling van nieuwe concepten;
b. Kritische reflectie op bestaande concepten;
c. Bevestiging of verduidelijking van bestaande concepten (incrementeel); - Beleidsmakers:
a. Explorerend;
b. Evaluerend; - Praktische relevantie:
a. Andere partijen naast beleidsmakers en de wetenschappelijke gemeenschap.
Welke onderzoeksdoelen zijn er?
● Verkennen (exploratief onderzoek);
● Verklaren;
● Beschrijven;
● Emanciperen (vaak in combinatie met actieonderzoek).
Hoe bepalen we het onderzoeksdoel: waarom doen mensen onderzoek?
- Intellectuele redenen: toevoeging aan de wetenschap bieden;
- Praktische redenen: bepaald doel bereiken, oplossing vinden;
- Persoonlijke redenen: interesse uit ervaring.
Kenmerken van kwalitatief onderzoek
- Vraagstelling en onderzoeksdoel:
a. Vraagstellingen gaan over complexe thema’s of betreffen sociale processen;
b. De dagelijkse werkelijkheid van de onderzochten staat centraal; - Het onderzoeksdesign:
a. Is flexibel;
b. Is gericht op studie in een natuurlijke omgeving;
c. Is gericht op het holistisch begrijpen van de context; - De dataverzamelingsmethode:
a. Er zijn veel verschillende dataverzamelingsmethoden beschikbaar; (experiment, enquete, archiefonderzoek, historisch onderzoek, kwalitatief onderzoek- kwalitatieve survey, etnografische studie/ participerende observatie, casestudy, kwalitatieve inhoudsanalyse).
b. Er wordt vaak een beroep gedaan op meerdere methoden in één onderzoek;
c. Het gebruik van methoden is flexibel;
d. De dataverzameling impliceert vaak een intens en/of langdurig contact met het veld; - De analyse:
a. De analyse gebeurt op basis van teksten in plaats van cijfers;
b. Het doel van de analyse is de betekenis achterhalen;
c. In de analyse staan processen centraal;
d. Het doel van de analyse is in de diepte te begrijpen en niet representatief te beschrijven; - Rapportering:
a. De onderzochten worden betrokken bij de resultaten;
b. De rapportering probeert de context van het geheel weer te geven;
c. De invloed van de onderzoeker op zijn onderzoeksopzet wordt expliciet in
rekening genomen.
Welke 4 grondvormen van kwalitatief onderzoek?
- De kwalitatieve survey: gebruikt vooral diepte-interviews en groepsinterviews
(focusgroepen); - De etnografische studie/participerende observatie:
- De case study
- De kwalitatieve inhoudsanalyse:
a Retorische analyse: kijkt naar de manier waarop een boodschap gepresenteerd wordt (structurele tekstanalyse);
b Narratieve analyse: kijkt ook naar de manier waarop een boodschap gepresenteerd wordt, maar dan vanuit het perspectief van een verhaal. De nadruk ligt dus op het bestaan van een sequentie en ontwikkeling;
c Discoursanalyse: het duiden van contradicties en ambiguïteiten in boodschappen of op ideologische kenmerken van teksten;
d Structuralistisch-semiologische analyse: het onderzoeken van de diepere betekenis van boodschappen, bijvoorbeeld door codes;
e Interpretatieve analyse: het doel is om een theorie te ontwikkelen op basis van descriptieve onderzoeksvragen.
Hoe omschrijft mortelmans een casestudy? een case is moeilijk te definieren, maar mortelmans maakt verschillende dimensies duidelijk namelijk:
Specifiek
Empirisch waarneembaar
Cases worden gevonden (bijv. kijken naar de grenzen van een bepaalde klasse binnen de samenleving)
Emperisch waarneembaar en generiek:
Cases zijn objecten (bijv. kijken naar de uitsluitingsgronden voor een bepaalde klasse binnen een samenleving)
Specifiek en Theoretisch waarneembaar
Cases worden gemaakt (bestaan niet per se in realiteit, bijv. het opstellen van mogelijke klasse uitingen)
Generiek en theoretisch waarneembaar.
Cases zijn conventies (een klasse is een theoretisch concept wat voorkomt bij sociale ongelijkheid studies)
Welk type onderzoeksvragen zijn er? (voor kritische reflectie)
a. De simplistisch inductivistische onderzoeksvraag: niet verbonden aan
een eerder onderzoek of theorie, open en vaag gesteld, gaat ervan uit dat het antwoord uit het veld komt;
i. Contextualiseer het onderzoek;
ii. Ruime context onderzoeken;
iii. Mogelijke variabele invoegen: wat als…?
b. De omnivoor-vraag: te breed, te veel variabelen = geen diepgang mogelijk:
i. Conceptueel model tekenen > wat past er op een A4?
ii. Opdelen in deelproblemen > prioriteitenlijst opstellen;
iii. Inzoomen op 1 deelaspect;
c. De theoretische onderzoeksvraag: te veel gericht op louter theoretische
modellen en concepten, empirie wordt vermeden;
i. Toch op zoek naar empirie;
Hoe kan je onderzoeksvraag verbeteren? welke kritische vragen
1: welk type onderzoeksvraag heb ik en hoe kan ik deze verbeteren?
2: De beperkingen van het onderzoek (als de onderzoeker duidelijk de grenzen aangeven van het onderzoek)
3: is de probleemstelling onderzoekbaar?
a. Is de vraag te beantwoorden met een empirisch onderzoek?
i. Betreft het een sociaalwetenschappelijk onderzoek (of bijv. een
historisch onderzoek)? b. Waar ligt de ethische grens?
i. Levert het onderzoek schade bij een ander op?
- Is mijn onderzoek haalbaar?
a. Hoeveelt tijd kost het onderzoek?
i. Wordt vaak onderschat > tijdspad nodig waarbij met alles rekening
gehouden moet worden;
b. Hoeveel geld kost het onderzoek?
i. Budgettaire kaders opstellen (reis-, personeels-, drukkosten, etc.); c. In hoeverre zijn de respondenten bereikbaar en bereidwillig?
i. Wat zijn de nadelen van het onderzoek > oplossen.
wat is een discours?
Discourse gaat over de manier waarop er gesproken wordt over een bepaald onderwerp. Hier zijn bepaalde ideeën, waarden, normen en sociale structuren aan verbonden. Wanneer een bepaald idee verbonden is aan een onderwerp, kan dit andere ideeën in de weg staan. Er wordt een voorbeeld gegeven van een universitaire opleiding: dit wordt vaak verbonden aan het idee dat dit ter voorbereiding voor de arbeidsmarkt is, waardoor vergeten wordt dat een universitaire opleiding ook als voorbereiding tot het zijn van een intellectuele burger kan dienen. Juist deze onderwerpen die wegvallen, zijn ook van belang in een discoursanalyse. Om dit te achterhalen is echter volledige kennis nodig over een bepaald onderwerp.
hoe kun je discoursen herkennen?
Tijdens het analyseren van de documenten kan je op de volgende dingen letten:
● Achterhaal wie er spreekt en in welke context dat wordt gedaan;
● Let op gebruik van metaforen en beelden;
● Let op gebruik van normatieve woorden; (dat er een norm gevormd of gesteld wordt of het scheppen van recht.)
● Let op hoe een onderwerp wordt ingekaderd;
● Kijk naar welke verbanden worden gemaakt;
● Kijk welke actoren een rol krijgen (en welke niet);
● Vergelijk tussen teksten (zoek de verschillen);
● Let ook op dingen die opvallen omdat ze niet worden gezegd.
Hoe kan je discoursen beschrijven?
● Citaten uit teksten opnemen in jouw argumentatielijn;
● Citaten tegen elkaar afzetten om verschillen te laten zien;
● Woorden uitlichten en hun betekenis proberen te doorgronden door goed te kijken
naar de context waarin ze worden gebruikt, of andere woorden waarmee ze worden
geassocieerd;
● Woorden koppelen aan consequenties. Bijvoorbeeld door woorden te volgen in - en
te verbinden aan - besluitvorming, planning en dialogen.