AVV blok 7 Flashcards

1
Q

wat is operationaliseren?

A

Operationaliseren is het concreter waarneembaar maken van begrippen in de vraagstelling en/of hypothesen door deze zo te formuleren dat duidelijk is wat/wie je gaat waarnemen (oftewel meten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn constructen / concepten

A

Abstracte wetenschappelijke begrippen.

zij hebben een plaats in een theorie om een reeks verschijnselen beter in hun samenhang te kunnen begrijpen of verklaren, deze zijn niet direct waarneembaar of meetbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke graph bij:
nominaal:
scale

A

nominal - frequency en bar chart

Scale - mean (standard deviation) en histogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke niveaus:

A
  • nominaal
  • ordinaal
  • scale (interval/ratio)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een beschrijvende vraagstelling?

A

Wat/wie/Hoe?

vb: Hoeveel nederlanders gaan naar de kerk?
- hoeveel % van de ouderen woont in een bejaardentehuis?

Het zijn vraagstellingen die alleen maar vragen naar feiten.

2 Vormen:
- Trendvraagstellingen:
- Comparatieve vraagstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verklarende vraagstelling:

A

Gericht op oorzaken en verklarende factoren:

  • Waarom? Waardoor?

Je kijkt achteruit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voorspellende vraagstelling

A

Gericht op voorspellen van effecten en gevolgen

bv: Welke effect heeft vaccinatie op de infectiecijfers.

Je kijkt vooruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorwaarden voor causale verbanden

A
  1. Oorzaak duidelijk voorafgaand in de tijd aan het gevolg (X voorafgaand aan Y)
  2. Oorzaak en gevolg hangen duidelijk samen (empirisch waarneembaar en gecorrigeerd, er kan correlatie zijn zonder causaliteit)
  3. Samenhang kan niet worden ‘weg verklaard’ door een derde verschijnsel dat bepalend is voor zowel de oorzaak als het gevolg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is stratificatie?

A

= constant houden van mogelijke confounders in de te onderzoeken groepen; in experimenten mogelijk door randomisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is statistische controle?

A

= confounders als controle variabelen (covariaten) opnemen in statistische analyse om de samenhang tussen X en Y accurater te schatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe controle van (potentiele) confounders?

A

stratificatie
statistische controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke meetniveaus zijn er? en welke variabelen?

A
  • Nominaal/Ordinaal: frequenties, verschillen tussen groepen
  • Interval/Ratio: gemiddelde, relaties tussen variabelen
  • Een construct kan op verschillende meetniveaus geoperationaliseerd worden (bv. leeftijd in jaren vs. leeftijdscategorieën).
  • Het meetniveau bepaalt welke analyses mogelijk zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de P in?

A

De P-waarde is de kans dat er uitkomsten gevonden worden zoals de studie die heeft opgeleverd terwijl de nulhypothese waar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer hierarchische meervoudige regressie?

A
  • met controlevariabele; eerst deze toevoegen, en bij block 2 de overige variabelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Standaard meervoudige regressie:

A

alle OVs in één stap in de analyse opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke factoren hebben invloed op de keuze van de analysetechniek?

A

1: Aard van de onderzoeksvraag
verschil vs. samenhang/verklaring

2: Kenmerken van de afhankelijke variabele
meetniveau
steekproefgrootte/schending van normaliteitsassumptie

3: Kenmerken van de onafhankelijke variabele
meetniveau
aantal