2.1 Excitatie-contractiekoppeling Flashcards

1
Q

Wat is de diastole?

A

Relaxatie van spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de systole?

A

Contractie van spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is de natrium concentratie het hoogst? Binnen- of buiten de cel?

A

Buiten de cel (bijna 15x zo hoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar is de kalium concentratie het hoogst? Binnen- of buiten de cel?

A

Binnen de cel (bijna 30x zo hoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is de calcium concentratie het hoogst? Binnen- of buiten de cel?

A

Buiten de cel

(buiten: 5mM, binnen: 150mM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omdat de natrium- en calciumconcentratie hoger is buiten de cel, en kaliumconcentratie is hoger binnen de cel, wat kunnen we zeggen over het rustmembraanpotentiaal?

A

Rustmembraanpotentiaal: negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt het membraanpotentiaal door bepaald (2antw)?

A

1) concentratieverschillen van ionen
2) permeabiliteit voor ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door welk ion wordt in rust de membraanpotentiaal m.n. door bepaald?

A

Kalium-gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurd er met de ion-verhoudingen gedurende een actiepotentiaal?

A

Begin: natrium gaat de cel in (wordt positiever)
Midden: calcium gaat de cel in (wordt positiever)
Einde: kalium gaat de cel uit (wordt negatiever)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurd er met het membraanpotentiaal tijdens de absoluut refractaire periode?

A

Niks! prikkels hebben geen effect op het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurd er met het membraanpotentiaal tijdens de relatief refractaire periode?

A

Alleen sterke prikkels hebben effect en kunnen een actiepotentiaal genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Door welke ‘structuur’ is er prikkelgeleiding van cel op cel?

A

gap junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kijk zelf even naar het plaatje over de verschillen in actiepotentiaal tussen een ventrikel spiercel en sinusknoopcel

A

We gaan t ook bespreken maar visualisatie helpt!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van een actiepotentiaal van een ventrikel spiercel?

A
  • Stabiele rustpotentiaal: -85/-90 mV
  • Snelle depolarisatie
  • Duidelijk plateau
  • Snelle repolarisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van een actiepotentiaal van een sinusknoopcel?

A
  • Instabiele rustpotentiaal: -60mV
  • langzame depolarisatie = prepotentiaal (pacemaker potentiaal)

door lekkage Na+ (funny channels) en lekkage Ca2+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dus wat is het verschil van een actiepotentiaal van een ventrikel spiercel en een sinusknoopcel?

A

Rustpotentiaal:
- stabiel (ventrikel) - instabiel (sinus)
- -85/90 mV (ventrikel - 60 mV (sinus)

Depolarisatie:
- snel (ventrikel) - langzaam (sinus)

Repolarisatie:
- snel (ventrikel) - langzaam (sinus)

17
Q

Waar vinden we L-type (long) calcium kanalen?

A

In myocardcellen

18
Q

Waar vinden we T-type (transit) calcium kanalen?

A

In de pacemakercellen

19
Q

Wat zijn ‘funny channels’ (F-type calcium kanalen)?

A

deze openen als het membraanpotentiaal negatief is, en zorgen voor influx van natrium (depolarisatie)

20
Q

Waar wordt de hartfrequentie door bepaald?

A

Door het rustmembraanpotentiaal en de snelheid van de depolarisatie (helling van de prepotentiaal)

21
Q

Wat is de range van de hartfrequentie? Wanneer spreken we van bradycardie? En wanneer van tachycardie?

A

Range: 40-230 bpm
Bradycardie: <60
Tachycardie: >110

22
Q

Vul in: contractie vindt plaats door de uitstroom/instroom van calcium

A

uitstroom (uit het sarcoplasmatisch reticulum)

23
Q

Waarom zit het endoplasmatisch reticulum dicht bij het membraanoppervlak?

A

Zodat er snelle contractie kan plaatsvinden

24
Q

Hoe veel ATP is er nodig voor het binden en loslaten van het myosine-kopje in een spiercel?

A

2

25
Q

Wat zijn de verschillende stappen in de cross-bridge cycling in aanwezigheid van calcium?

A

1: ATP binding to myosin head (attached state)
2: ATP hydrolysis (-> ADP + P) (released state)
3: Cross-bridge formation (cocked state)
4: P-release (strong cross-bridge state)
5: Power stroke (post power stroke state)
6: ADP release (attached state)

26
Q

Als je gaat inspannen neemt de hartfrequentie toe door (nor)adrenaline. Hoe zorgt NA daarvoor?

A

Natrium- en calciumkanalen (meer cel in) zullen meer open staan doordat er wordt gebonden aan beta-receptoren in hartspiercellen –> minder negatieve rustpotentiaal –> snellere depolarisatie en steilere prepotentiaal

27
Q

De parasymphaticus zorgt voor de tegenovergestelde werking als (nor)adrenaline, doordat acetylcholine vrij komt. Wat veroorzaakt deze stof?

A

Opening van kalium-kanalen (meer K uit de cel) waardoor er een vertraagde depolarisatie en minder steilere prepotentiaal is (= meer negatieve rustpotentiaal)

28
Q

Wat gebeurd er met de hartfrequentie door parasymphaticus?

A

bradycardie

29
Q

Wat gebeurd er met de hartfrequentie door de sympaticus?

A

tachycardie

30
Q

Waaruit kan je verklaren dat een olifant langer leeft dan een muis?

A

Alle zoogdieren hebben ongeveer 1 miljard hartslagen in het leven. Omdat een muis een hogere frequentie heeft, gaat deze dus eerder dood dan een muis

31
Q

Waarom leven getrainde personen gemiddeld langer? (neem zowel conditie in rust als bij inspanning mee in je antwoord)

A

Omdat ze een lagere hartfrequentie hebben in rust (en bij inspanning is er een grotere cardiac output want gezond hart)

32
Q

Wat gebeurd er met de sympatische- en parasympatische stimulatie tijdens het sporten?

A

toename sympatische activatie, afname parasympatische stimulatie –> verhoogd hartritme

33
Q

Stelling: doordat sporters een lagere rustfrequentie hebben, is er bij inspanning ook een lagere hartfrequentie

A

Niet waar! In rust is er inderdaad een lager hartritme, maar bij inspanning is het hartritme hetzelfde als een niet-getrainde

34
Q

Samenvatting HC:
- De elektrische activiteit en contractie zijn nauw op elkaar afgestemd voor optimale werking van het hart
- Hiervoor hebben hartspiercellen ionkanalen, -pompen, en ATP nodig
- Het centraal zenuwstelsel zorgt voor toe- of afname hartfrequentie bij inspanning

A

nice