1.5 Histologie en Pathologie: Bloedvaten Flashcards

1
Q

Uit welke drie lagen bestaan de vaten?

A

Tunica intima
Tunica media
Tunica adventitia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de tunica intimi uit?

A
  • endotheelcellen met lamina basalis
  • subendotheliale laag: bindweefsel
  • lamina elastica interna (in grote vaten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat de tunica media uit?

A

gladde spiervezels en elastische vezels

(in grote vaten: lamina elastica externa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat de tunica adventitia uit?

A

losmazig bindweefsel met kleine bloedvaatjes (vaso vasorum) en gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn een aantal functies van endotheelcellen?

A

Endotheelcellen zijn betrokken bij bloedstolling, productie van cytokinen en adhesiemoleculen (witte bloedcellen) en angiogenese (d.m.v. VEGF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe noemt men ook wel de granoles van de endotheelcellen?

A

Weibel-Palade lichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen de Weibel-Palade lichaampjes?

A

Produceren Von-Willebrand factor en P-selectin (belangrijk voor bloedstolling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In de tunica intimi zitten dus endotheel cellen en is er nog een subendotheliale laag. Wat voor type weefsel is dit?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de tunica media zitten gladde spiercellen en elastische/collagene vezels. Wat is de functie van de spiervezels?

A

de spiervezels spelen een belangrijke rol bij de regulatie van de diameter van de vaten en daarmee de weerstand die het bloed ondervindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor weefsel zit er in de tunica adventitia en waarom heeft het deze structuur?

A

Het is is losmazig bindweefsel dat een taaie, vezelachtige (fibreuze) steunlaag vormt (beschermende schede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar staat ‘vasa vasorum’ voor?

A

‘Vaten van de vaten’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom hebben we vasa vasorum?

A

Voor voeding en zuurstofvoorziening van de vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf welk type vaten je langs komt als je van hart -> lichaam -> hart gaat

A

hart -> elastische arterien -> musculeuze arterien -> kleine arterien (arteriolen) -> capillairen -> postacapillaire veulen –> (musculeuze) venen -> hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vaten omvatten de elastische arterien?

A

Aorta en zijn hoofdtakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is kenmerkend aan elastische arterien (histologisch niveau)

A

Er is een hele dikke tunica media met elastisch materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In de a. caroti comminus en de aorta zitten perifere chemoreceptoren in de adventitia, die veranderingen meten in zuurstof, koolstofdioxide en de pH. Hoe heten deze structuren?

A

Glomera bodies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een voorbeeld van een musculeuze arterie?

A

De a. femoralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurd er in de vaten als we van elastische naar musculeuze arterien gaan?

A

Er komst steeds minder elastieke, en steeds meer glad spierweefsel in de wanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van de kleine arterien (arteriële)

A

relatief dikke wand t.o.v. het lumen, relatief grote adventitia, laag gladde spiercellen neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar bestaat de wand van de capillairen uit?

A

Enkel een endotheelcel

21
Q

De celcontacten tussen de endotheelcellen in de postcapillaire venulen is het minst stevig. Wat gebeurd er daarom daar het meest (tov andere locaties)?

A

Leukocyt migratie

22
Q

Wat zijn de vier verschillende typen capillairen?

A
  1. Continue capillairen
  2. Gefenestreerde capillairen met diafragma
  3. Gefenestreerde capillaire met diafragma
  4. Discontinue capillairen/sinusoïden
23
Q

De continue capillairen bestaan uit een ononderbroken endotheellaag met lamina …

A

basalis

24
Q

In de continue capillairen zijn de endotheel nauw aan elkaar verbonden d.m.v…..

A

tight junctions

25
Q

Waar kan je continue capillairen vinden?

A

Spier- en bindweefsel en hersenen

26
Q

Waar kan je gefenestreerde capillairen met diafragma vinden?

A

In klieren in spijsverteringskanaal en endocriene organen

27
Q

Waar kan je gefenestreerde capillairen zonder diafragma vinden?

A

glomeruli in de nieren

28
Q

Waar kan je discontinue capillaire/sinusoiden vinden?

A

Lever en beenmerg

29
Q

Rondom capillairen en (postcapillaire) veulen zitten contractuele cellen die de doorbloeding reguleren. Hoe heten deze cellen?

A

Pericyten

30
Q

Welke cellen zitten er rondom de microvasculatuur in het brein?

A

Astrocyten

31
Q

Welke cellen zitten er rondom de microvasculatuur in de nieren?

A

Podocyten

32
Q

Venen hebben een relatief dunne tunica …

A

media

33
Q

Welk onderdeel vormt het grootste deel van de vaatwand?
a) tunica intima
b) tunica media
c) tunica adventitia

A

tunica adventitia

34
Q

Uit welke structuur ontstaan de kleppen in de venen?

A

De tunica intima met een bindweefselskelet

35
Q

Lymfecapillairen zijn bekleed met permeabel endotheel. Welke structuur is in deze capillairen afwezig?

A

De lamina basalis

36
Q

Stelling: lymfevaten zijn vaak goed te zien op een histologisch plaatje door hun vet-achtige substantie

A

Niet waar, ze zijn heel dun en zijn nauwelijks te zien

37
Q

Hoe wordt voorstuwing van de lymfevaten gereguleerd?

A

Door spiercontractie en kleppen

38
Q

Welke drie vormen van ateriosclerose zijn er?

A
  1. Arterio(lo)sclerose
  2. Calcificerende sclerose
  3. Atherosclerose
39
Q

Wat is kenmerkend aan arterio(lo)sclerose?

A

Dikke en harde wand van kleine arterieën (arteriosclerose) en arteriolgen (arteriosclerose). Dit is vaak gerelateerd aan hypertensie. Je hebt een hyelanisatie en hyperplastische vorm (zie boek)

40
Q

Wat is kenmerkend aan calcificerende sclerose?

A

Ontstaat vaak in musculeuze arteriën in ouderen. De klinische consequenties zijn marginaal

41
Q

Wat is atherosclerose?

A

chronische ziekte waarbij vetachtige stoffen in de wand van slagaders worden afgezet. Vormen een plaque en een fibrotische kap

42
Q

Door welke twee oorzaken kan er chronische schade aan het endotheel ontstaan?

A

1) door hemodynamische oorzaak (verminderde schuifspanning / heer stress)
2) hypercholesterolaemie

43
Q

Wat zijn de verschillende stadia van endotheliale dysfunctie bij atherosclerose?

A
  1. initial lesion
  2. fatty streak
  3. intermediate lesion
  4. atheroma
  5. fibroatheroma
  6. complicated lesion
44
Q

Sheer-stress zorgt voor een inductie van athero-protectieve genen. Wat houdt athero-protectieve genen in?

A

anti-inflammatoire en antioxidant

45
Q

Stappen van atherosclerose:
1. Opregulatie van adhesiemoleculen betrokken bij leukocytinfiltratie
2. Monocytadhesie & -infiltratie in de tunica intima
3. Migratie van gladdespiercellen
4. Monocyten -> geactiveerde macrofagen -> fagocytose van lipiden
5. Proliferatie van gladdespiercellen en depositie van extracellulaire matrix
6. Ophoping van extracellulaire lipiden (lipoproteïnen)
7. Migratie van T cellen
8. Binnendringen van fibroblasten
9. Degradatie fibrotische kap door geactiveerde macrofagen
10. Aggregatie van bloedplaatjes
11. Thrombusvorming  embolie

A

Bestudeer goed 😊

46
Q

Waardoor kan een aneurysma (bijv in a. carotis en (abdominale) aorta) ontstaan?

A

Eerst is er afbraak van collageen en elastieke door proteases, er is verzwakking van de vaatwand waardoor er verwijding ontstaat met uiteindelijk een ruptuur als gevolg

47
Q

In welk deel van de vaatwand treden de eerste pathologische veranderingen op in het proces van atherosclerose?
a. Tunica intima
b. Tunica media
c. Tunica adventitia

A

a. Tunica intima

48
Q

Atherosclerotische laesies bevatten cholesterolrijke schuimcellen (foam cells). Uit welk celtype ontstaan deze schuimcellen?
a. B cellen
b. Neutrofiele granulocyten
c. Monocyten
d. Eosinofiele granulocyten

A

c. Monocyten