1.8 Komen tot de kern van de zaak Flashcards

1
Q

Wat zijn de 7 belangrijkste functies van de celkern?

A
  • Opslag genetische informatie (in de vorm van chromatine)
  • Verdubbelen van genetische informatie (replicatie)
  • Kwaliteitsbewaking van de erfelijke informatie (reparatie)
  • Selectief aflezen van de genen (transcriptie)
  • Bewerking RNA moleculen (splicing)
  • Aanmaken rRNA
  • Selectief transport van eiwitten en RNA’s (import/export)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is dispers chromatine?

A

Dispers chromatine (euchromatine) -> Transcriptioneel actief

Lichter op foto’s, meer open dus er kunnen makkelijker transcriptiefactoren aan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is gecondenseerd chromatine?

A

Gecondenseerd chromatine (heterochromatine) -> Silent

Donkerder op foto’s
Gespecialiseerde cel -> Meer genen uitgeschakeld -> Meer heterochromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvan hangt de verhouding van dispers en gecondenseerd chromatine af?

A

Functie en differentiatiegraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de microstructuur van chromatine?

A

DNA die om histonen (basische eiwitten) zijn gewikkeld. Dit is een nucleosoom

Nucleosomes winden zich weer op tot solenoïde (compactering) waardoor het in de chromosoom past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een nucleolus en wat doet het?

A

Het is een kernlichaam en zorgt voor de synthese van ribosomale subeenheden

Ribosomen vormen zich uit rRNA’s en ribosomale eiwitten

Het is variabel in aantal en vorm
Ze zijn dynamisch, ze kunnen delen of fuseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke chromosomen bevatten rRNA genen en hoe heten ze samen en door wat worden ze afgelezen?

A

13, 14, 21, 22, 25. Ze komen in 5 clusters voor met elk 30-40 stuks. Ze associëren met elkaar (nucleolus organisator)
Ze worden afgelezen door RNA polymerase I en III vanaf de promotor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn stopcodons?

A

UAA, UAG, UGA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van kernporiën?

A

In de kern poriën zitten transporteiwitten die iets naar binnen (eiwit) of naar buiten (eiwit, mRNA, tRNA) kunnen laten (nuclair import/export signaal op het eiwit wordt herkend door de transporters)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurd er met de kernenvelop (kernmembraan) tijdens de mitose?

A

Hij wordt tijdelijk opgeslagen in vesicles. Als het snel gebeurd zoals bij een kankercel, legt de cel alvast kernenvelop aan in het ER

ER is dus ook verantwoordelijk voor aanmaak van kernenvelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke soorten mutaties zijn er?

A

Puntmutatie (1 basenpaar is veranderd): Missense & Nonsense
Frameshift mutaties: Insertie/deletie
Splice mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke mutaties vallen onder een puntmutaties?

A

Missense mutatie: Gemuteerde codon codeert voor een ander aminozuur (Kan effect hebben als het een ander aminozuur in een exon heeft)

Nonsense mutatie: Gemuteerde codon is een stopcodon, translatie vervroegd gestopt (Korter eiwit)

Silence mutatie: Gemuteerde codon codeert nog steeds voor hetzelfde aminozuur -> Mutatie heeft geen gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke mutaties vallen er onder een frameshift mutatie?

A

Insertie: Er komen 1/meer nucleotiden bij. Het kan leiden tot een stopcodon -> Korter eiwit

Deletie: Verdwijnt 1/meer nucleotiden. Kan leiden tot een stopcodon -> Korter eiwit

Als het geen meervoud is van 3, verandert het leesraam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke mutaties vallen onder splice mutaties?

A

Splice acceptor mutatie: Mutatie in de acceptor site (einde van intron). Exon wordt tot intron gerekend en het mRNA mist een exon -> Eiwit korter

Splice donor mutatie: Mutatie in de donor site (begin van intron). Intron wordt gerekend tot een exon. mRNA heeft een intron erbij -> Langer eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 2 typen autosomale overervingen zijn er?

A

Autosomaal dominant en autosomaal recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 4 kenmerken van een autosomaal dominante overerving?

A
  • Defecte gen ligt op de autosoom
  • Heterozygoten lijden aan de zieke
  • Van een patiënt lijdt altijd een ouder zelf ook aan de ziekte
  • Gezonde ouders hebben gezonde kinderen
17
Q

Wat zijn de 3 kenmerken van een autosomaal recessieve overerving?

A
  • Defecte gen ligt op een autosoom
  • Patiënt heeft 2 defecte allelen
  • Beide ouders zijn drager
18
Q

Geef een voorbeeld van een Frameshift mutatie?

A

Marfansyndroom:
- Aangeboren en erfelijke afwijking van het bindweefsel (problemen in de microfibrillen)
- Belangrijkste kenmerk is aorta-aneurysma. Leidt tot meeste morbiditeit en mortaliteit
- Mutatie in Fibrillin-1 gen
- 7 nucleotide deletie -> Korter eiwit -> niet functioneel

19
Q

Welke 6 vormen van overerving bestaan er?

A
  • Autosomaal dominant (Marfansyndroom) (AD)
  • Autosomaal recessief (AR)
  • X-gebonden recessief (XLR)
  • X-gebonden dominant (XLD)
  • Y-gebonden
  • Mitochondriale overerving