week 6 s2 Flashcards
de auto
la macchina
het voertuig, het vervoermiddel
il veicolo
openbaar vervoer
veicoli pubblici
gebruikt
usato, usata
het wiel
la ruota
het stuur
il volante
(vast)houden
tenere
de (auto)stoel
il sedile
het (kinder)stoeltje
il seggiolino (per bambini)
de veiligheidsgordel
la cintura di sicurezza
omdoen, vastmaken, (aan)sluiten
allacciare
de airbag
l’airbag
de hoofdsteun
il poggiatesta
uitrusten, toerusten
equipaggiare
de claxon, de toeter
il clacson
remmen
frenare
de rem
il freno
de autolamp
il fanale
de koplamp
il faro
het groot licht
gli abbaglianti
het dimlicht
gli anabbaglianti
de garage, de autowerkplaats
l’autofficina
de motor
il motore
de elektrische motor
il motore elettrico
de benzinemotor
il motore a benzina
krachtig, sterk
potente
pk (paardenkracht)
i cavalli (vapore)
het lawaai, het geluid
il rumore
de versnelling
la marcia
vooruit, naar voren
avanti
achteruit, naar achteren
indietro
de achteruit
la marcia indietro
de voortzetting, het vervolg
la continuazione
het autoverhuurbedrijf
l’autonoleggio
(auto)rijden, besturen
guidare
de rijschool
la scuola guida
de papieren, de documenten
i documenti
het rijbewijs
la patente
het kentekenbewijs
il libretto di circolazione
de motor(fiets)
la moto(cicletta)
de (val)helm
il casco
de Vespa
la Vespa
de bromfiets, de brommer
il motorino
het verkeer
il traffico
het stoplicht, het verkeerslicht
il semaforo
het bord
il cartello
de richting, de kant
la direzione
de verkeersagent/e
il, la vigile / la vigilessa
de vangrail
il guardrail
de automobilist/e
l’automobilista
de (auto)snelweg
l’autostrada
de tol, het tolgeld
il pedaggio
systeem om automatisch te betalen voor de snelweg
il telepass
de rij, de file
la fila
de opstopping
l’ingorgo
remmen
frenare
gas geven, accelereren
accelerare
het acceleratievermogen, de versnelling
l’accelerazione
het inhalen, de inhaalmanoeuvre
il sorpasso
inhalen, passeren
sorpassare
de bocht
la curva
de kuil, het gat
la buca
(mee)slepen
trascinare
duwen
spingere
de duw, de zet
la spinta
de botsing
lo scontro
het ongeluk, het ongeval
l’incidente
de ambulance, de ziekenwagen
l’(auto)ambulanza
de helikopter
l’elicottero
de benzine
la benzina
tanken
fare benzina
de benzinepomp, het benzinestation
il distributore (di benzina)
de (benzine)pomphouder
il benzinaio, la benzinaia
de volle tank
il pieno
voltanken, volgooien
fare il pieno
de benzinetank
il serbatoio
het transport, het vervoer
il trasporto
vervoeren, transporteren
trasportare
het vervoermiddel
il mezzo di trasporto
het (centraal) station
la stazione (centrale)
de kruier
il portabagagli
de luidspreker
l’altoparlante
de vertraging
il ritardo
te laat, vertraagd
in ritardo
het perron
il marciapiede
het spoor, de rails
il binario
de trein
il treno
de trein missen
perdere il treno
de hst (hogesnelheidstrein)
il TAV (treno ad alta velocità)
de wagon
il vagone
de (trein)wagon, het rijtuig
la carrozza
de klas(se)
la classe
het raampje
il finestrino
naar buiten leunen
sporgersi
de douane
la dogana
blokkeren, versperren
sbarrare
de slagboom, de sluitboom
la sbarra
gaan, rijden, lopen
andare
vertrekken, weggaan, afreizen
partire
blijven, verblijven, stoppen, stilstaan
fermarsi
duren
durare
de duur
la durata
(voort)duren, aanhouden
protrarsi
gaan, vertrekken, op weg zijn
avviarsi
de afstand
la distanza
de kilometer
il chilometro
langzaam, traag
lento, lenta
de traagheid
la lentezza
snel, vlug
rapido, rapida
snel, vlug
veloce
rechtdoor, rechtuit
dritto, dritta
naar rechts, rechts
a destra
naar links, links
a sinistra
de taxi
il tassi, il taxi
de tram
il tram
de metro
la metropolitana
de halte
la fermata
de conducteur
il controllore
de (auto)bus
il bus
de (auto)bus
l’autobus
de (auto)bus, de touringcar
il pullman
het vliegveld, de luchthaven
l’aeroporto
het vliegtuig
l’aereo
de vlucht
il volo
de gezagvoerder, de captain
il capitano
de steward
lo steward
de stewardess
la hostess
de piloot/pilote
il, la pilota
inschepen, laden, inladen
imbarcare
aan boord gaan
imbarcarsi
van boord gaan, aan land gaan
sbarcare
het schip
la nave
de vaporetto
il vaporetto
de vrachtwagen
l’autocarro
de verzending, de zending, de vracht
la spedizione
de vrachtwagen met aanhanger
l’autotreno
de container
il container
de lading
il carico
vol met, beladen met
carico, carica
laden, inladen
caricare
de terugbetaling, de vergoeding
il rimborso
terugbetalen, vergoeden
rimborsare
de kleur
il colore
licht(gekleurd), helder
chiaro, chiara
donker
scuro, scura
wit
bianco, bianca
zwart
nero, nera
grijs
grigio, grigia
blauw
blu
(azuur)blauw
azzurro, azzurra
geel
giallo, gialla
fuchsia-roze
rosa fucsia
oranje
arancione
bruin
bruno, bruna
lila
lilla
paars
viola
beige
beige
roze
rosa
rood
rosso, rossa
groen
verde
bruin, kastanjebruin
marrone
het figuur, de vorm
la figura
de vorm
la forma
vormen, kneden, maken
formare
vouwen, buigen
piegare
de wijze, de manier
il modo
de wijze, de manier
la maniera
rond
rotondo,rotonda
ovaal
ovale
de cirkel
il cerchio
de diameter
il diametro
de straal
il raggio
de cirkelomtrek, de cirkel
la circonferenza
de kubus
il cubo
kubusvormig, kubiek
cubico, cubica
kubusvormig, kubiek
cubiforme
het vierkant
il quadrato
vierkant
quadrato, quadrata
de hoek
l’angolo
hoek-, van de hoek
angolare
de driehoek
il triangolo
driehoekig, driehoeks-
triangolare
de rechthoek
il rettangolo
rechthoekig
rettangolare
het driedimensionaal figuur, de vaste vorm
il solido
eenvormig, gelijkmatig
uniforme
diagonaal
diagonale
de diagonaal
la diagonale
gelijkvormig
simile
de vraag, het verzoek, de aanvraag
la domanda