week 12 Flashcards
de huisvrouw
la casalinga
het werk
il lavoro
het huishoudelijk werk
i lavori di casa
schoonmaken, poetsen
pulire (isc)
de schoonmaak, het schoonmaken
la pulizia
opruimen, schoonmaken
fare le pulizie
het stof
la polvere
wijven, boenen
strofinare
de kamer doen
fare la stanza
de prullenbak, het mandje
il cestino
de vuilnisbak
la pattumiera
de tafel
la tavola
de tafel dekken
apparecchiare la tavola
het bestek
la posata
helpen
aiutare
afwassen, de afwas doen
lavare i piatti
(af)drogen
asciugare
droog
asciutto, asciutta
het kooktoestel, het fornuis
il fornello
de oven, het fornuis
il forno
de magnetron(oven)
il forno a microonde
aansteken, aanzetten
accendere
aan, ingeschakeld
acceso, accesa
ruim, groot, breed, wijd
ampio, ampia
de ovenschaal
la teglia
de koekenpan
la padella
de zeef
il setaccio
zeven
setacciare
de gehaktmolen
il tritacarne
uitdoen, uitzetten
spegnere
uit, uitgezet
spento, spenta
de koelkast
il frigorifero
de beweging
il movimento
bewegen
muovere
gaan, zich voortbewegen
andare
te voet gaan
andare a piedi
de (voort)gang, het verloop
l’andamento
hard lopen, rennen
correre
komen
venire